NASCHRIFT
Anthony Alexander Adolf Eugène Alfonso Voerman
Verbi Divini Minister 5-3-1921 – 24-12-2017.
(Het was oorspronkelijk de bedoeling dit stuk te schrijven
voor het dagblad Trouw, maar men vond daar dat ik er te laat mee kwam. Dat spijt
me, want ik vind dat Ton zoiets meer dan verdiend heeft. Hij is altijd een
bijzonder persoon geweest, voor heel veel mensen. Het enige voordeel is dat ik
nu meer kan schrijven, en ook meer fotootjes kan plaatsen. Voor aanvullingen
houd ik me aanbevolen, maar... ik sluit mij mutatis mutandis aan bij de
laatste zin van het Johannes-evangelie!)
Tons
ouders,
Suzette de Roo en Anthonie Johannes Voerman, ontmoetten elkaar in Gorcum, toen
zij, na omzwervingen via Londen en Johannesberg in Zuid-Afrika, bij de firma De
Vries Robbé werkte als secretaresse. Een verantwoordelijke baan, waarin zij
zeer werd gewaardeerd. Haar aanstaande werkte bij de Steenkolen Handels
Vereeniging in Utrecht. Hij was succesvol handelsreiziger op Duitsland, maar
weigerde daar verder heen te gaan toen Hitler daar een grote mond kreeg.
Hij is
er - meen ik - na 1933 niet meer geweest, en nam genoegen met een kantoorbaan.
Ook daarin was hij duidelijk goed. Op 14-05-1918 huwden zij voor de burgerlijke
stand in Gorinchem. Zij was 39 jaar, hij 37. Na enkele jaren huwelijk werd Ton geboren.
Zij vernoemden hem naar een
grootvader en naar mensen die voor zijn vader en vooral voor zijn moeder belangrijk waren geweest, tijdens
haar reizen over de wereld. Zo kreeg hij al werelden mee. Als mensen hem vroegen
naar al zijn voorletters, zei hij steevast dat hij vernoemd was naar alle
werelddelen!
Hij had een gelukkige jeugd! Hij was
dan wel het enige kind van zijn niet meer zo jonge ouders, maar al had hij geen broers en zussen, aan vriendjes ontbrak het
niet.
Zijn vader had altijd leuke ideeën voor zijn verjaardagspartijtjes, van
een toverlantaren-voorstelling tot een goochelaar die kwam optreden, en dat was
in die tijd héél bijzonder!
Als vader Voerman in het weekend met Ton ging
wandelen, van Utrecht naar Zeist, of naar de Lage Vuursche, dan gingen er ook
wel eens klasgenootjes mee.
Een van de leukste cadeaus die Ton als jonge jongen
kreeg, was een onbeperkt abonnement op de tram die toen nog door Utrecht liep.
Hij had er veel plezier in als een onbekende conducteur hem uit de tram wilde
zetten, omdat hij al zo lang meereed, en hij dan triomfantelijk zijn abonnement
kon laten zien!
De eerste jaren van zijn leven woonde hij in de Utrechtse Obrechtstraat, maar
rond de tijd dat hij naar het Stedelijk Gymnasium ging, en na het overlijden van
grootvader Voerman, verhuisde de familie
naar het Geertebolwerk, naar het huis waar hij uiteindelijk ook is gestorven.
Ze
waren de eerste bewoners!
Het Gymnasium paste hem als een handschoen.
De meeste leraren waren buitengewoon
bekwaam, en ze verwachtten veel van de leerlingen, maar hadden dan ook veel te
bieden. (Helaas hebben velen enkele jaren later het leven gelaten in de
concentratiekampen!)
Ton is altijd dol gebleven op katten, ook al bleek na zijn zestigste dat hij
er allergisch voor was!
Toen Ton in de vijfde klas de rector een introductie vroeg voor de
Universiteitsbibliotheek, omdat zich daar boeken bevonden die hij anders niet
kon lenen en lezen, kreeg hij die direct.
Hij was een goede leerling, met een
brede belangstelling.
Uit handen van de Franse ambassadeur kreeg hij op een
gegeven moment een fraai boekwerk omdat hij met zijn tienen voor Frans was
opgevallen.
Nu kwam dat niet uit de lucht vallen, want hij ging met zijn moeder
regelmatig naar de Waalse gemeente in de Utrechtse Pieterskerk, waar de
kerkdienst in het Frans werd en wordt gehouden.
Zijn moeder las met hem graag
uit Prediker, en de tamelijk vrijzinnige Waalse gemeente paste daar goed bij.
Zijn vader had zich heftig verzet tegen de grote druk van diens zeer orthodoxe
moeder, die het zo mooi had geleken als de enige zoon predikant zou worden. Het
paste niet bij hem.
Maar al heeft hij zich, ten einde zijn moeder niet te
kwetsen, nooit uitgeschreven uit de Hervormde kerk, hij wilde er zelf niets meer
mee te maken hebben.
'Tonnie' werd dan ook pas gedoopt toen hij drie was!
Omdat
grootvader Voerman er zo heel erg veel prijs op stelde. Tons Moeder
ook, dat spreekt vanzelf.
De rit met een koetsje naar de Geertekerk was voor Tonnie het hoogtepunt van de
dag!
Hij mocht naast de koetsier zitten op de bok, en bijna was hij op
het paard gekropen. Van de doop zelf wist hij later niets meer. Maar met zijn
dierbare grootvader ging hij af en toe mee naar de Jacobikerk, waar deze een
vaste plaats had. Toen Ton zelf over de 90 was, en een ochtenddienst niet altijd meer
lukte, vond hij het prettig om op die plaats de namiddagdienst mee te
maken.
Terug naar het Gymnasium. (Hier aan het eind van de eerste
klas).
Dat was een eliteschool, en vader Voerman was werkzaam
bij de SHV. Een goede baan, maar voor veel gymnasiasten iets te min. En als je
dan nog eens goede cijfers haalt, en extra lessen neemt, zoals Hebreeuws, maakt
dat op zich je niet populair.
Aan vrienden ontbrak het echter nooit. En Ton kon
niet alleen goed leren, hij kon ook fantastisch pianospelen!
Op zijn vijfde jaar had hij een piano gekregen, een goede Rönisch, en sindsdien
had hij pianoles van Anne Jager, een bijzonder
mens en een begaafde kunstenaar. Iemand, die in Utrecht wegens
gebrek aan contanten af en toe moest verhuizen, zodat de lessen in de loop der
jaren op allerlei
verschillende locaties plaats vonden. ;-)
Toen Ton op het Gymnasium een aantal keren op
schoolavonden had gespeeld, werd hij regelmatig uitgenodigd door chique ouders
van medeleerlingen om te hunnen huize piano te komen spelen.
Zo wees hij later
op wandelingen door de stad met smaak aan waar hij allemaal wel eens piano had
gespeeld. Waar níét, vroegen wij ons dan af. ;-)
Na het eindexamen Gymnasium in 1939 ging Ton rechten studeren.
Een carrière als concertpianist had tot de mogelijkheden gehoord.
Het
daarbij horende leven trok hem echter niet.
Ton koos voor de rechtenstudie, maar
de muziek bleef zijn hele leven een prominente rol spelen!
Halverwege de studie bezocht Ton ook colleges rechtsfilosofie, en
die prikkelden hem, omdat hij zich afvroeg waar de rechtsregels nu eigenlijk op gebaseerd
waren. Langzaam brak het inzicht baan, dat het mensbeeld, waarop de rechtsregels
gefundeerd zijn, voortvloeit uit het Godsbeeld van de mensen die de regels
opstelden. Ook daar wilde hij meer van weten. En al heeft hij de studie rechten
netjes afgemaakt in 1948, hij voelde zich, om verschillende redenen, gedrongen om
theologie gaan studeren.
Nu had vader Voerman zich verheugd te kunnen pronken met een jonge jurist in de
familie, (zijn moeders diepste begeren was dat hij arts zou worden) en Tons
verlangen om theologie te gaan studeren, was voor zijn vader een bittere pil. Hij had
er geen cent voor over.
Moeder kwam met een redelijke oplossing: het ‘kind’
kon thuis blijven wonen, en als hij halve dagen werkte, zou hij de studie zelf
kunnen betalen, toch?
Zo gebeurde het.
Over die overgang naar de theologie citeer ik Tons eigen woorden. Op 5-10-2014,
toen hij herdacht dat hij 60 jaar predikant was, vertelde hij over de oorlogsjaren
o.a.: ‘Ik kan u zeggen, dat ikzelf, die de Hongerwinter van 1944 tot mei
1945 heb meegemaakt, niet zo sceptisch tegenover wonderen sta. Daarvan wil ik u
het een en ander vertellen.
Ik was nog niet klaar met studeren, toen de tweede wereldoorlog over ons heen
kwam.
Tegen het einde van de oorlog begonnen de Duitsers met het rekruteren van
arbeidskrachten.
Ik lag nogal ziek thuis toen 's morgens ineens onze straat
afgesloten bleek door Duitse soldaten, die huis na huis doorzochten naar mijn
leeftijdgenoten.
Ik had geen schuilplaats en kon ook niet ongezien wegvluchten.
Afwachten dus maar.
Toen ze bij onze buurman kwamen, sloeg de klok juist half één. Met militaire
precisie werd de actie stopgezet om te schaften en om prompt één uur weer
hervat. Nu waren er op dat moment nog maar drie huizen te gaan tot het eind van
de straat, en de soldaat die bij ons aanbelde vroeg: ‘Sind wir hier schon
gewesen?’ Mijn vader beaamde dat, en werd dadelijk geloofd.
Hij sprak heel goed Duits met een Rijnlands accent en zag er volstrekt
betrouwbaar uit.
De soldaat was vermoedelijk allang blij, dat de vervelende klus
erop zat en de compagnie vertrok.
Dat was niet de enige keer dat ik de dans ontsprong. In totaal was ik viermaal
bijna door een bom geraakt of opgepakt en tewerk gesteld in Duitsland of bij
Zevenaar voor graafwerk.
Nog één verhaal vertel ik u.
Bij een tweede razzia belandde ik achter een boerenhuis aan de rand van Utrecht
en werd ik door de boer, die toevallig op het goede moment zijn konijnen kwam
voeren, in een leeg konijnenhok gestopt, dat wel diep genoeg was, maar vrij wat
korter dan mijn lengte. Mijn hok lag tussen twee volle hokken in op ongeveer de
hoogte van het middel van iemand met normaal postuur.
De boer voelde zich safe, omdat hij te oud dacht te zijn om opgepakt te worden.
Hij stopte mij in met wattendekens, met gaten, zodat ik lucht had. Het vroor
buiten stevig.
Aldus comfortabel gelogeerd werd ik inderdaad bezocht door een soldaat, die met
de kolf van zijn geweer tegen de hokken sloeg en riep: ‘Sitzt hier noch einer?’
Ik overwoog nog éven te roepen: ‘Nein, sitzen tut hier keiner. Ich liege
nur.’
Gelukkig hield ik mijn mond dicht want het was niet het moment voor humor.
Alleen de opgeschrikte konijnen, díé maakten veel lawaai, en de soldaat en
zijn kameraad vertrokken, zonder mij ontdekt te hebben...[1]
Ik wachtte echter tevergeefs op de boer die mij zou bevrijden. Hij was
meegenomen.
Het was moeilijk om zelf uit dat hok te komen, verstijfd als ik was na een paar
uur stilliggen. Maar het lukte mij, en geholpen door de duisternis bereikte ik
ongedeerd ons huis.
En de boer is tenslotte weer ontsnapt.
Hoe kijk ik op dat alles nu terug? Ik mag zeggen dat ik in de oorlogstijd
wonderbaar bewaard ben.
Mijn ouders en ik zijn er heelhuids doorheen gekomen,
niet zonder honger, maar toch.
En er was ook een stil moment geweest, waarin ik beseft had, dat ik predikant
moest worden.
Als mijn leven in de oorlog telkens gespaard was gebleven, was het
zinvol om te weten waartoe dat gediend heeft.
Zo begreep ik achteraf dat ik al op de lagere school Frans geleerd had omdat er
internationaal werk op mij wachtte. Zo heb ik Spaans geleerd, omdat mijn
werkterrein in dat land zou komen te liggen.
Alle kennis, die ik om hele andere redenen vrijwillig verworven heb, is bestemd
geweest om mij een nuttig instrument te laten wezen in wat ik sindsdien allemaal
als predikant heb mogen doen.
Op het Gymnasium leerde ik voor mijn plezier
Hebreeuws. En ontkende daarna met overtuiging dat ik dominee wilde worden. Geen
haar op mijn hoofd die daaraan dacht. En toch werd ik het!’
In de latere oorlogsjaren hield het studentenleven grotendeels op. Wie de Ariërverklaring
niet wilde ondertekenen, kon geen colleges meer volgen. Ton dus ook niet. Dan
heb je uren over, al kostte het leven van alle dag in de oorlog ook veel tijd.
Bij de boeren schooien om eten, niet zonder te betalen natuurlijk, al was er
haast niets meer, ('ontspullen' ging toen vanzelf!!!) was een tijdrovende bezigheid.
De situatie met het konijnenhok
gebeurde toen Ton buiten de stad op zoek was voor melk voor zijn moeder, wier
zwakke maag niet goed kon tegen het bloembollenmeel, waarvan Ton als enige van
het gezin in staat was met de juiste hoeveelheid water een wat acceptabele
‘pannenkoek’ te maken.
Er was toen echt honger!
Toen Ton via via hoorde van een Letse dame van
Russische komaf, die net als haar
zuster in Utrecht woonde, en lessen gaf in de Russische taal en cultuur, nam hij
contact met haar op, en ging hij haar lessen volgen. Vijftig jaar later kreeg hij op reis in Rusland
complimentjes voor zijn prachtige Russisch! Een mooie taal, die hem van pas
kwam, toen hij na de oorlog lid werd van een Russisch koor! (En die hem verdacht
maakte voor de Militaire Veiligheidsdienst, toen hij later in militaire dienst
ging. De telefoon thuis werd tot hij de dienst verliet afgetapt. Daar werd in
het gezin hartelijk om gelachen!)
(Dit is een foto die vermoedelijk
stamt uit 1945, men amuseerde zich met charades en ander vermaak tussen de
schuifdeuren.)
De lessen Russisch brachten hem in contact met meer dan de Russische taal en
cultuur, namelijk met de eerste, grote, liefde van zijn leven. Die lessen werden
gegeven ten huize van de buren van de notaris Gutteling en diens gezin, waartoe
ook Beppie behoorde. Zij was een vriendin van die buurfamilie bij wie zij
vaak op bezoek kwam en waar zij Ton ontmoette. Het klikte.
Niet meteen,
want ze vond hem nogal eigenwijs, maar naarmate de twee jonge mensen elkaar
beter leerden kennen, waardeerden ze elkaar steeds meer, zodat Ton ook bij
Beppie thuis een welkome gast werd.
Vaak zaten ze samen te studeren, en al
hebben ze zich nooit officieel verloofd, ze waren een ‘stel’.
Dat Ton na
1948, als kersverse Meester in de rechten (met
lesbevoegdheid voor Staatsrecht en Handelsrecht), nog
aan een nieuwe studie wilde beginnen, heeft hij uitgebreid met zijn liefste
besproken. Zij wilde zelf ook haar studie Duits wel afmaken, en omdat ze door de
kinderverlamming in haar jeugd gehandicapt was geraakt, had ze daar meer tijd voor
nodig.
Ton droeg haar op handen, zo nodig letterlijk. Lange wandelingen maakten
ze samen, zij in de grote rolstoel, hij erachter. Tochten van twintig tot dertig
km vormden geen uitzondering.
En omdat Ton zich niet veel gelegen liet liggen aan de conventies op dit
gebied, kwamen ze ook op plaatsen, waar mensen met een handicap anders niet
konden komen. De schouwburg, een trip van Utrecht naar Amsterdam met de trein – wel in de
goederenwagen, en dan alleen nog omdat Vader Gutteling de directeur van de NS
persoonlijk kende – dat loste hij op, en ach, als een draaideur de toegang tot een restaurant
onmogelijk maakte, kreeg hij het met zijn onschuldige charme voor elkaar dat de
draaideur ‘even’ gedemonteerd werd, zodat ze toch binnen konden komen.
Talen. Ton verdiende zijn boekengeld (wie al een studie had afgerond,
hoefde toen geen collegegeld meer te betalen) bij de Spoorwegen, waar hij
correspondent vreemde talen werd. Kwam er een onbegrijpelijke brief binnen, dan
kon hij aan de postzegel wel uitvogelen welke taal daar waarschijnlijk bij
hoorde, en dan kocht hij (op kosten van 'de zaak') een grammatica, een woordenboek, en, zomogelijk, ook
een lesboek. Liefst twee verschillende, want die vulden elkaar aan.
Het was voor
hem een spannende puzzel om die brieven te ontraadselen, en te beantwoorden.
Meer dan 45 talen kon hij zich op die manier min of meer eigen maken, en in
zeker 25 talen kon hij zich wel verstaanbaar maken. Hongaars is hem overigens
nooit gelukt! En Chinees was een levenslang project. Omdat Prins Bernhard in
1947 bij professor van Dam lessen Spaans volgde, werd ook Tons nieuwsgierigheid
geprikkeld, en hij volgde dezelfde colleges. (Dat was dus van de Heer
geschied!)
In juni 1951 deed Ton zijn kerkelijk examen, en kreeg hij een verklaring dat hij
geschikt geacht werd tot den Heiligen Dienst. Hij had de studie daarbij kunnen
afronden, en de kansel opgaan, want hij mocht de toga nu dragen, maar zo zat hij
niet in elkaar.
Het sprak vanzelf dat hij de wetenschappelijke theologiestudie zou afmaken!
Later had hij eens een gesprek
met dr. Visser ’t Hooft, die voor hem na zijn kandidaatsexamen in februari
1953 een studieplaats in Belfast, in Noord-Ierland[2]
geregeld had, en deze vroeg hem naar zijn mogelijkheden; bij het horen van Tons
vaardigheden in het Spaans, zei hij t.z.t. wel een plek voor hem te hebben in
Spanje.
Toen Beppie, een heel intelligente jonge dame, dat hoorde, heeft ze
zonder dit aan haar geliefde te melden, zelf ook Spaanse les genomen, zodat ze
hem eens fijntjes in het Spaans op de vingers kon tikken, zonder dat de rest van
het gezelschap dat opmerkte. Hij was er verrukt van!
De ideale vrouw voor hem!
De druk van de a.s. baan in Spanje was groot, en het laatste studiejaar vergde
veel van hem, maar in 1954 studeerde hij af en op 3-10-54 werd hij in het geheim
ingezegend als predikant in de sacristie van de Domkerk in Utrecht. Hij werd
predikant van de NHK voor buitengewone werkzaamheden voor de kerk in haar geheel
(t.b.v. Oecumenische hulpverlening in Spanje.) Het moest heimelijk, omdat de
Spaanse regering onder Franco niets van Protestanten moest hebben, en al
helemaal niet van Protestantse predikanten. Vervolging van Protestanten was aan
de orde van de dag!
De kosten van zijn uitzending werden gedragen door de
Nederlandse Vereniging Het Evangelie in Spanje, later de Stichting Het Evangelie
in Spanje, waarmee hij levenslang verbonden zou blijven.
Het kerkelijk huwelijk was twee dagen na de huwelijkssluiting op het stadhuis, en de daaropvolgende dag
gingen de jonggehuwden naar Spanje, waar ze via Barcelona naar Madrid gingen, de
plaats van het Seminarie waar Ton als 'Fraternal Worker' werd aangesteld om
Nieuwe Testament en Grieks te geven, (hij werd berucht bij de leerlingen om zijn
nadruk op het belang van de ‘kleine woordjes’!)
Dit was de theologische opleiding van zowel
de I.E.E. (Iglesia Evangélica Española) als van de I.E.R.E. (Iglesia Española
Reformada Episcopal), de Spaanse Protestantse kerk en de Spaanse Hervormde
Episcopaalse Kerk. Die laatste kwam uit de eerste voort en was en is via
Gibraltar steeds meer gericht geraakt op de Anglicaanse kerk. De opleiding bestaat nog steeds
als S.E.U.T.
(Hier Ton op het
vliegveld in 1955 na een vacantie met Beppie in Utrecht. Hij zou dit soort
Baskische baretten tot het eind van zijn dagen blijven dragen, ook al zei later
een van de Spaanse collega's tegen hem dat hij dat ècht niet meer dragen kon.
Haar oude oom deed dat nog, maar dat was dan ook een boer in een achteraf-dorp
in een achtergebleven gebied. Het stàk hem, maar hij vond het een aangename
dracht, en dus bleef hij ze, als dat enigszins mogelijk was, dragen.)
De leerlingen waren erg dol op hun enthousiaste leraar, en vergastte hem en zijn
vrouw zelfs aan het eind van het semester op een 'tertulio' - een feestje.
Helemaal op hun kosten. En ze hadden al niet genoeg om in leven te blijven! De
band is met de meesten blijven bestaan tot het einde. (José
Panete-Juan Eizaguirre-Feliz Moreno-Sebastian Rodriguez-Emilio Gabás-José
Morales_Arturo Sanchez-José Nieto-Diego Rubio.)
De stuwende krachten in Madrid, de familie Fliedner (van de diaconessen in
Kaiserswerth!), werden trouwe vrienden, in die onrustige en gevaarlijke jaren
van de Francotijd. Zij stonden Ton en Beppie in alles bij.
De school en het
Seminarie deelden een gebouw: het Porvenir (Toekomst), waar de familie
Fliedner eveneens woonde.
Zij waren er ook voor hem toen Tons beminde vrouw, die met
haar lessen Duits en haar warme belangstelling een eigen plaats had verworven in het Protestantse leventje, plotseling
ernstig ziek werd.
Het doodsbed was heel traumatisch, zowel voor Beppie, als
voor Ton.
Tot in het laatst van zijn leven heeft hij daaronder geleden.
Na een
ziekbed van slechts 5 dagen, overleed op Beppie op 16 januari 1956.
(Er zijn wel
vraagtekens te zetten bij haar plotselinge ziekte en overlijden).
De Fliedners namen alle zorgen uit Tons handen, want hij was volledig
lamgeslagen.
De eerste week was hij zelfs niet in staat ook maar één woord te
spreken.
Tijdens de begrafenis van Beppie in Nederland, is het SEUT gesloten, en zijn de
deuren verzegeld.
Ton was op dat officieel niet alleen docent, maar ook
directeur van het SEUT!
Elfriede Fliedner en haar man, die op het terrein
woonden, kregen onderhands te horen dat er niet zou worden gecontroleerd of de
zegels intact bleven, maar dat kon een valstrik zijn, dus ze waren heel
voorzichtig.
Na de begrafenis van Beppie is Ton teruggekomen naar Madrid.
Zoals
te doen gebruikelijk leverde hij zijn paspoort in, in de verwachting dat hij na
een paar weken wel het bericht zou krijgen dat hij het bij de Veiligheidsdienst
zou kunnen ophalen.
Dat gebeurde echter niet.
Aangezien de leerlingen van het Seminarie nog in Madrid waren, is Ton hen privé-les
gaan geven op zijn kamers. Dat was gevaarlijk, maar nu Beppie was gestorven deed
niets er meer toe.
Tegen de zomer kreeg hij een oproep om zich bij de Veiligheidsdienst te
vervoegen.
Men toonde hem zijn paspoort, en zei dat hij dit terug kon krijgen,
mits hij binnen twee weken naar Nederland zou terugkeren.
Zo niet...! Het was
duidelijk: als hij dat niet zou doen, zou het paspoort verdwijnen, en hijzelf
ook.
Net zoals met veel andere Protestanten gebeurde in die tijd. Noodgedwongen
vertrok hij.
Vervolgens is het Seminarie overgebracht naar Barcelona, waar de nieuwe
directeur, een Zwitser, kon rekenen op bescherming vanuit Zwitserland.
Ton kreeg in Utrecht een half jaar de mogelijkheid om in het
Diaconessenziekenhuis een predikant met zwangerschapsverlof te vervangen.
Daarna
kwam een aanstelling als krijgsmachtpredikant op zijn weg.
Eerst een paar jaar
in Breda, waar hij met iedereen goed overweg kon, daarna werd hij een jaar gelegerd in Fontainebleau, bij het
hoofdkwartier van de NAVO.
De Geestelijke Verzorging van de krijgsmacht was
intussen gesplitst in een Landmacht- en een Luchtmacht-tak, zodat hij in het
grijsblauwe uniform van de luchtmacht naar Frankrijk ging.
Het lege leven daar beviel hem absoluut
niet, en hij weigerde bij te tekenen.
Maar op zich beviel de open en soms oecumenische sfeer in de dienst hem wel.
Hier aan tafel met o.a. Mgr. Bluyssen en kardinaal Alferink. En de foto van de
handdruk van Prins Bernhard in de Trip van Zoutlandkazerne in 1957 had hij ook
zorgvuldig bewaard.
Op 8 october 1961 werd hij – een zeer
geliefde - studentenpredikant in Amsterdam, waar hij in 1963 aan de VU zijn
latere echtgenote ontmoette, een kersverse studente biologie.
Op zijn 44ste verjaardag trouwde hij in Alkmaar met Gea van Haselen.
Veel afgevaardigden van het Amsterdamse studentenleven waren aanwezig!
Zij zagen hun geliefde dominee Voerman met lede ogen vertrekken toen hij op 12 september 1965
weer als luchtmachtpredikant werd verbonden aan de krijgsmacht, want hij was
niet alleen een goede herder en een heldere leraar, maar hij had ook een groot
vermogen tot vriendschap.
Die werd beantwoord, en zo vond hij het nooit vreemd
om tegen etenstijd bij mensen aan te bellen.
Natúúrlijk was hij welkom, en
altijd werd hij uitgenodigd om aan te schuiven!
Wat dat betreft bleef hij heel lang een beetje een vrijgezel.
Hij werd ziekenhuispredikant in het Militair Hospitaal Dr. A. Matthijssen in
Utrecht, op de plek waar nu het hoofdkwartier van de PKN is. Hij vond het
heerlijk, zinvol werk. Niet alleen had hij zorg voor de patiënten, vaak in goed
overleg met de aalmoezeniers, maar ook voor het personeel, en die ontmoette hij
het best 's avonds in de Mess. Dat leverde lange werkdagen op.
Ook moest hij van tijd tot tijd met een groep dienstplichtigen een paar dagen
weg, zodat ze zich konden bezinnen op hun geestelijk welzijn.
Het huwelijk werd
in vlot tempo bekroond met vier kinderen, en hij genoot daar intens van. (Zonder
het zelf te merken heeft hij een week vaderschapsverlof genomen. Hij was zo vol
van al dit nieuwe in ons leven!) Dat de wereld gewoon doorging, drong pas na een
weekje tot hem door. ;-)
Het werk in het ziekenhuis gaf hem veel voldoening, maar in 1969 kreeg hij problemen met zijn gezondheid, en moest hij een half jaar bed
houden.
Tja, àls hij eens niet sliep, kon hij best - en met genoegen - een
flesje geven.
In 1970 was het gezin compleet.
Op de dag dat moeder met de jongste uit het ziekenhuis kwam, verscheen ook 'oma Hesse'
in ons leven.
Ze was al (ruim) 65, maar kwam werken als 'interieurverzorgster'. Ook ons
inwendige interieur heeft ze nog lang verzorgd, want ze was op slag verliefd op
de twee kleinsten, en kon het ook met de twee 'groten' goed vinden. Als Jehova's
getuige bracht ze weer andere accenten in.
We hebben o.a. van haar geleerd te
bidden voor hen die zorgden dat er eten op tafel kwam. :-)
Ton heeft de twee jongsten zelf gedoopt, nadat hij het dopen van de oudsten, door
de wijkpredikant in de Muiderkerk, teleurstellend onpersoonlijk had
gevonden.
Het gezin verhuisde in 1972 naar
Utrecht, naar het inmiddels, door het overlijden van Moeder Voerman, vrijgekomen ouderlijk huis.
Sinds zijn studententijd
had daar altijd een gipsen afbeelding van Athena Parthenos voor het raam
gestaan, dat hetzij naar buiten, hetzij naar binnen keek, zodat het bezoek met
één blik kon zien of Ton al dan niet thuis was, en dan hoefde zijn moeder niet
voor niets naar de deur te komen.
Het beeld kijkt nu definitief naar buiten.
In Utrecht schreef Ton het gezin meteen in bij de Frans-sprekende Waalse
gemeente in de Pieterskerk, voor hem nog
altijd een thuisbasis.
(En nee, hij wist toen nog steeds niet dat het overleg-model heilzaam kan
zijn in een huwelijk!) ;-)
Toen Ton destijds in Breda stond, werd hij gevraagd om
ook voor te gaan in Lutherse diensten.
Eerst in Breda en omgeving, in Heusden,
en weldra in het hele land. Maar in de Hervormde kerk werd hij eveneens veel
gevraagd, zijn agenda stond altijd twee jaar tevoren al vol. De militaire dienst had
daarbij zijn eigen vereisten, zodat kerkdiensten op de bases in Duitsland
regelmatig een heel weekend opslokten. En als je daar dan toch bent… dan is
het toch logisch de steden in de omgeving even te verkennen, of vrienden binnen
een straal van 100 km. op te zoeken.
Voor de kinderen betekenden de weekends
vooral dat ze hun vader nauwelijks zagen.
Maar door de week ook niet, want hij
was verplicht om negen uur aanwezig op zijn werk, een moment waarop je als
predikant in een ziekenhuis niet veel anders kunt doen dan de krant lezen en
studeren. Het personeel ontmoette hij vooral ’s avonds in de Mess, zodat hij
thuis ook bij het avondeten meestal ontbrak.
In het hospitaal had hij heel regelmatig weekenddienst; dan moest hij opgeroepen
kunnen worden, en binnen afzienbare tijd ter plekke kunnen zijn. Mobieltjes
waren er nog niet. Als het gezin er dan even uit wilde, moest er veel geregeld
worden!
1973: Ton komt op zijn
eindrang: Overste, ofwel: Luitenant- Kolonel.
Oecumene is in de dienst uitgevonden, want aalmoezeniers en predikanten
werkten en werken al heel lang vanzelfsprekend samen. In de loop van zijn leven
heeft Ton zich in alle kerkelijke bloedgroepen thuis gevoeld, en samenwerken was
wat hem betreft nooit een probleem.
Toen Ton 55 jaar was, moest hij de dienst verlaten. Een pas ingegane
bezuinigingsmaatregel, die hem zeer aan het hart ging, omdat ‘hij nu net wist
aan welke touwtjes hij moest trekken’ om dingen voor personeel en patiënten
voor elkaar te krijgen. Het feit dat hij meester in de rechten was, heeft vaak
positieve invloed gehad in het werk, door brieven die hij voor mensen schreef,
en door aanwijzingen waar ze iets mee konden.
55. Dan ben je te jong om niets te gaan doen. Natuurlijk had hij meer
tijd voor de kinderen, en kookte hij op zijn tijd eveneens. Dat vond hij
prettig. Ook ging hij op reis naar Mexico, want daar woonde iemand die hij op
een andere reis eens had ontmoet. Dan ben je dus vrienden voor het leven.
Gea kon nu ook gaan werken, en ze begon een paar jaar
later aan een studie theologie via de Utrechtse zaterdagopleiding. Een van Tons
aardigste eigenschappen was, dat hij het altijd leuk vond als hij iets van
iemand anders kon leren. Hij nam met vreugde kennis van nieuwe inzichten in de
theologie, stoorde zich er nooit aan als Gea iets wist wat hij nog niet wist,
integendeel! Ook met zijn schoonzus, die wiskunde studeerde, en met vele
anderen, kon hij bevlogen gesprekken hebben.
Als ‘bijstand in het pastoraat’
ging hij parttime aan het werk bij de Lutherse Rogatekapel in Amsterdam Oost.
Daar vierde hij zijn 25-jarig bestaan als predikant. (Er waren ook
cadeautjes voor de kinderen.)
Toen de
Rogatekapel een paar jaar later 50 jaar bestond, mocht zijn dochter van 13 wat
Ton betreft bèst nippen van zijn wijnglas. Niks nix!
Ton werd al snel bestuurslid van de Bond zonder Naam, en godsdienstleraar op Duinzigt,
een
IVOMAVO school in Oegstgeest. Aanvankelijk onder de straffe leiding van zuster Salvatrix,
met wie Ton het goed kon vinden.
Dat was leuk werk, zolang het vak van belang was voor de overgang, maar toen er een
nieuwe directie kwam, die dit principe los liet, waren de kinderen minder
gemotiveerd om te leren.
Dat maakte het werken veel zwaarder. Ton vroeg ook best
veel van de leerlingen. Af en toe protesteerden zijn eigen kinderen dat het
véél te moeilijk was!!!
Tot dan toe kon
hij altijd moeiteloos omgaan met iedereen, van dienstplichtige tot generaal, van
portier tot ambassadeur. Nu was de sfeer minder plezierig. Na zijn zestigste begon de COPD
ook een steeds grotere rol
te spelen, dat benam hem de adem, maar ook veel energie.
Daardoor moest hij na zijn 64ste ophouden met het werk op
school.
Maar zijn andere taken bleef hij nog vervullen.
Het Evangelie in Spanje maakte daar al vanaf
zijn terugkeer in 1956 een belangrijk deel van uit. Eerst als lid van het
bestuur, later als voorzitter, en sinds 1998 als vice-voorzitter. Bijna alle
jaren dat hij voorzitter was, heeft hij de tweejaarlijkse synodevergaderingen
van de I.E.E. bijgewoond.
Bij zijn begrafenis noemde ds. Alfredo Abad, de huidige voorzitter van het Dagelijks
Bestuur (C.P.) van die kerk, hem een
steunpilaar, die zijn sporen in Spanje had nagelaten, en dat was terecht. Spanje,
en daarmee de
Nederlandse Vere(e)niging Het Evangelie in Spanje, later de Stichting, had zijn
hart.
Zolang daar belangstelling voor was heeft hij samen met de andere bestuursleden
zijn best gedaan om de aandacht
in de kerkelijke gemeenten van heel diverse signatuur levend te houden en te
wekken voor de Spaanse zaak, door
lezingen, door kerkdiensten met predikanten uit Spanje, maar de interesse
van de kerken verplaatste zich later naar Oost-Europa, en toen er een eind was
gekomen aan het Franco-tijdperk en er in Spanje op papier
godsdienstvrijheid bestond, werd het draagvlak steeds minder. Bovendien werd
Spanje voor de Nederlanders ook minder een vacantieland.
Men keek steeds verder
om zich heen.
Jammer, want de
discriminatie duurt nog voort.
Met zijn Gea maakte hij later (in 1998) nog een reis door
(Protestants) Spanje, opdat ook zij de plaatsen en mensen zou leren kennen –
en zij haar, want ze nam dat jaar de plaats als secretaris in van ds. W. van
Laar, die toen voorzitter werd, waarbij Ton de plek van vice-voorzitter innam. In 2000 volgde nog een reis naar Rusland, i.v.m.
de voorgenomen bouw van een Lutherse kerk in Jekaterinburg. Ook Moskou werd met
veel plezier bezocht, en de Russische boekenschat werd nog enigszins uitgebreid. (Die wàs al
ruim vertegenwoordigd!)
Ook op een andere wijze diende
Ton het Evangelie en de Protestanten in Spanje, door jaarlijks voor de EPNS zich
enkele weken of maanden bezig te houden met Nederlandse overblijvers (en toeristen) in het buitenland.
Er werden o.a. kerkdiensten in Benidorm,
Torremolinos en Gran Canaria, verzorgd, en ook was er ruimte voor gesprekken,
koffiedrinken naar de dienst, en persoonlijke bezoekjes.
Nu hij iets meer tijd had,
werd hij gevraagd voor het Utrechtse Donderdagavondgezelschap, waar hij de leden
van tijd tot tijd bezig hield met hoogst interessante lezingen, zoals ook
zij om de beurt deden. Ieder op het eigen vakgebied. En dat was heel
divers.
Een maandelijks gebeuren overigens, maar wel op donderdagavond.
De banden met de Mess van het
Militair Hospitaal bleven,
en zo nam hij in 1982 zijn zestienjarige dochter mee naar een koninginnebal, omdat
haar moeder niet mee kon.
Ze genoten er beiden van! Het was natuurlijk ook een heel charmante man!
Een paar jaar later nam hij zoonlief mee naar Rome, waar hij ons vroegere
bruidsmeisje zou weggeven.
Als daar geen vader meer fungeert, is zo'n knappe 'oom' in een mooi uniform ook
wel een heel goede keuze, nietwaar? Voor dit gezin is hij jarenlang toeziend
voogd geweest.
Een groot geluk was de geboorte van zijn eerste
kleinkind in 1998. Hij was al 77!
Het
werden er acht, en hij was daar heel erg verguld mee. Dat hij minder met hen kon
doen dan hij wel had gewild, lag alleen aan de gezondheid!
Die ging steeds verder
achteruit, hartfalen maakte het gebruik van een rolstoel nodig, en op zijn 80ste
dachten de medici dat het einde verhaal was, zodat Gea een afscheidsdienst voor
hem organiseerde in de geliefde Pieterskerk, waar hij jaren lid van het
Consistoire (de kerkenraad) was, en veel diensten deed.
De vele vrienden konden nu de aardige dingen tegen hem zelf zeggen, die ze anders over hem zouden zeggen bij de begrafenis, was de gedachte. Kennelijk is er veel voor hem gebeden, want wonderlijk genoeg krabbelde hij weer op, al bleef de rolstoel een noodzakelijk kwaad. Maar een paar jaar lang had hij bij goed weer toch nog veel plezier van het vouwfietsje, dat hij bij die gelegenheid had gekregen. Ook het (op den duur wekelijkse) bezoek aan de voortreffelijke acupuncturist – een oude vriend uit het hospitaal – had een grote invloed op zijn gezondheid.
Lourdes. Een uitvloeisel van die viering op zijn 80ste was dat
daarna de deelname aan de Militaire Lourdesbedevaarten werd hervat.
In 1958 ging
hij voor het eerst mee, uit nieuwsgierigheid, want de dienstplichtigen hadden
hem gevraagd: ‘Dominee, de Aalmoezenier gaat naar Lourdes, want vindt U daar
nu van?’ Hij las zich in, de volgende les van de Geestelijke Vorming besteedde hij er aandacht aan, maar terwijl
hij zichzelf hoorde spreken, dacht hij: ‘hier staat een man die praat over
iets waar hij niets van afweet!’
Dus ging hij dat jaar mee met de ziekenbedevaart met de trein.
Veel gesprekken voerde hij daar, en hij leverde zijn aandeel met het rijden van
de zieken.
Later ging hij nog eens mee met een RK collega naar Rome. Dat is
nooit weg, als je van reizen en van mensen houdt.
Naar Lourdes ging hij pas weer
mee, toen hij in het Militair Hospitaal werkte. Eerst onregelmatig, de dienst
moest het ook mogelijk maken, later vaker. Een aantal jaren gingen zijn vrouw en
hij zelfs officieel mee als Geestelijk Verzorger. In 1986(?) namen ze de
dienstplichtige zoon mét 'dochter Twee' als zijn introducé ook nog een
keer mee!
De jongelui hadden een bijzonder vrolijke bedevaart.
De vaart zat er wel in, aan
het bidden ontbrak het wel wat. ;-x
Er kwam een abrupt einde aan de bedevaarten, toen een nieuwe voorzitter
van het bestuur de deelname aan de bedevaart wilde ‘verjongen’, en de
65-jarigen en ouder niet meer werden aangemoedigd om mee te gaan.
Maar bij de
gelegenheid van die dienst in de Pieterskerk werd hij door de toenmalige
voorzitter (een nieuwere) gemaand om weer mee te gaan. Hij was welkom! Zo gebeurde.
Van 2002 – 2017 is er slechts een enkele keer door ziekte een hiaat geweest in
de pelgrimages.
We waren de tel kwijt, maar hij tikte de 40 wel aan. Of net
niet. Het is niet belangrijk.
Maar in Lourdes genoot hij van de sfeer van de militaire dienst, en van het feit
dat hij nog dienstbaar kon zijn. Toen hij jonger was, door met zieken te
sjouwen, later door met groepen de grote Kruisweg te lopen, en daarbij net iets
andere accenten te leggen, en het gebeuren dicht bij het leven van de mensen te
brengen. Wat dat betreft heeft hij school gemaakt bij de aalmoezeniers.
Ook was
hij altijd weer diep onder de indruk van het feit dat daar de zieke geen
randfiguur is, zoals in het dagelijks leven hier, maar juist centraal staat.
Ook toen hij later zelf in de rolstoel zat, en door deze en gene werd gereden,
en zijn vrouw wel eens angsten uitstond, omdat niet iedereen daar even handig
mee is, zei hij haar privé, dat je het de mensen moest gunnen iets voor een
ander te doen. Dat gaf ze een goed gevoel. Het ging (bijna) altijd goed.
;-)
Zo lang het ging liep hij zelf nog de grote kruisweg, al moest hij er soms 3 uur
over doen. En na afloop, een traditie, een ijsje!
........................................................................
2003 was een bijzonder jaar. Op 25 januari hadden we het
grote voorrecht samen het huwelijk
van onze oudste dochter met haar geliefde in de Utrechtse Pieterskerk in te mogen
zegenen, nadat het op hun eigen boot, de Vlieland aan de Amsterdamse Borneokade voltrokken was door de trouwambtenaar. Een opwindende aangelegenheid!
Toen
ze het ons, eind 2002 kwam vragen, was Ton bedlegerig, maar dit was een
van de mooiste momenten van ons leven. Hij leefde er ook naar toe, en hij leefde
er van op. :-)
In 2001 had hij overigens al in Den Bosch gedanst met de bruid van zijn zoon!
Een adembenemende ervaring!
In de Sint Jan had hij voordien een kaarsje opgestoken...
Later
in 2003 benoemde Hare Majesteit koningin Beatrix
ter gelegenheid van haar verjaardag Ton tot Ridder in de Orde van
Oranje Nassau. Een teken van erkenning, waar hij bijzonder dankbaar voor was.
In de herfst van datzelfde jaar ging de Waalse gemeente uit Utrecht naar Roemenië. Dankzij
een gemeentelid waren er contacten met een Orthodoxe gemeente en een school in Brașov
aangeknoopt, met uitwisselingsreizen tot gevolg. De predikante was
verhinderd, en dus ging Ton mee, met rolstoel en al. Regelmatig moesten de
jongelui alle schroeven en moeren weer aandraaien, want het plaveisel daar was
erger dan de bekende kinderkopjes in België!
Achtentwintig jaar eerder was er
al eens een reisje naar Roemenië geweest, en nu kwamen de leerboeken weer van
pas. Ton heeft ijverig zijn Roemeens opgehaald en verbeterd, en met behulp van
een Waalse reisgenoot, die goed Roemeens sprak, heeft hij een preek in die taal op papier
gezet, die er wezen mocht.
Het was een memorabele dienst! Ton had zich vooraf al
in zijn witte toga gehuld, toen wij als groep met de bus aankwamen bij de nieuwe
orthodoxe kerk in Brașov
Die ligt op een heuvel, en is bereikbaar via brede trappen.
Een
stel sterke mannen stonden ons op te wachten, en ze namen Ton met rolstoel en al op
de schouders. Zo droegen ze hem de kerk in – en later er weer uit. ‘Papa’
werd er gefluisterd.
De paus, dachten ze.
En toen deze man begon te spreken, en
niet, zoals de andere vreemdelingen, uit het Frans vertaald werd, maar hen zèlf in hun eigen
taal aansprak, was er een intense aandacht.
Bij het vertrek uit de kerk wilden
veel mensen even zijn hand of zijn toga aanraken…
Zelfs zijn entourage ontkwam
daar niet aan.
Met de parochiepriester is
er nog steeds contact, en tot voor kort werden in beide kerken op de derde
zondag van de maand een kaars voor elkaar gebrand.
Preken bleef Ton doen, al werd dat langzaam minder. Toen hij voor het eerst in de
rolstoel werd gezien door een echtpaar uit een kerk in Utrecht waar hij een paar keer per
jaar placht voor te gaan, zei hij ondeugend tegen Gea: ‘Nu word ik daar nooit
meer gevraagd!’ Hetgeen klopte.
Vijftig jaar predikant zijn
vierde hij met een dienst in de Pieterskerk in
Utrecht, met veel familie en vrienden.
Ook heeft hij met veel
vreugde en in een iets kleinere kring, in 2014 nog zijn 60ste jaar als predikant
gevierd met een dienst in de
lutherse kerk in Zeist.
Dat zijn kinderen ook daarin actief waren, was iets waar hij zeer dankbaar voor
was. Voor het feit dat de gemeente dit mogelijk maakte eveneens. Jammer genoeg
had iemand in een kerkblad gezet dat het zijn afscheidsdienst was. Gelukkig was
dit niet het geval. :-) Maar de gezondheid nam af, en de diensten werden minder.
Niet in kwaliteit, gelukkig.
De laatste dienst was in mei 2017 in de Waalse
kerk in Groningen. Met zuurstof, en dankzij de oudste dochter, die hem reed, en
met haar moeder een deel van de liturgie verzorgde. Het was ontroerend, dat dit
nog kon, en hij bleef interessant, want met studeren hield hij nooit op!
Alleen
de laatste maand van zijn leven had hij er geen energie meer voor, al volgden
Gea en hij ook toen nog graag de Efemeriden,
de mini-internetcolleges Hebreeuws van ds. Piet
van Midden.
Het trauma van het sterfbed van zijn geliefde Beppie hield hem steeds meer bezig
naarmate zijn krachten afnamen. Toch zei hij half december 2017 nog dat hij
volgend jaar toch wel weer mee naar Lourdes zou willen. Het kwam er niet van.
Kort daarna raakte hij in een coma.
Hij kwam daar wel weer uit, maar hij had
zijn leven aan Jezus gegeven, en hij wilde met Hem mee.
Van de kinderen had hij
afscheid genomen, en het was goed zo.
Het duurde nog tot de dag voor kerst,
voordat hij in Jezus’ armen insliep.
Een rijk en vol leven hier op aarde was voltooid. En het beste kwam nog. Dat
wist hij.
Aan het eind van de dienst ter gelegenheid van zijn 60 jaar predikantschap zei
hij:
‘Ik heb ervaren, zowel hier in mijn eigen land als in Spanje, dat er meer is
tussen hemel en aarde, dan mijn verstand kan bevatten. Ik ben wonderlijk bewaard
en nu aan het eind van mijn leven ben ik diep doordrongen van de zekerheid dat
het ons aller taak is om elkaar tot zegen te zijn.
Mijn eigen primaire taak bestaat in het spreken over Jezus en het opwekken tot
vertrouwen in Zijn bescherming en leiding.
Hij houdt van alle mensen, stuk voor stuk, niemand hier uitgezonderd, ook de
kinderen niet, en Hij zegent ons opdat ook wij voor anderen tot zegen zijn.
Amen.’
[1]
(Zelf had hij de ogen gesloten om
niet te worden opgemerkt!)
[2]
Daar kuste hij de Blarney Stone, waar je de gave van het woord van zou
krijgen. Die hàd hij! Maar of het aan de Blarney Stone lag???