Toen ik een jaar of zes was, deed ik op een zondagochtend iets stiekems: ik ging er in mijn eentje vandoor. Vlakbij ons huis, aan het einde van het grindpad, stond een elektriciteitshuisje. Volgens mijn ouders was het niet verstandig om daar voorbij te gaan. Maar ergens moesten toch die landen liggen,waar we kinderpostzegels voor aan het verkopen waren? En dus wilde ik op verkenning: ik wilde een grens oversteken. Ik trok een capuchon over mijn hoofd en verliet geruisloos het huis.
Toen ik bij het elektriciteitshuisje kwam, voelde ik de angst door mijn keel gieren. Zou ik gestraft gaan worden voor mijn keuze, als ik nu doorzette? Het was me niet verboden om verder te gaan, maar ik was wel gewaarschuwd voor het onbekende terrein. Maar, nu was ik hier, en het moest er van komen. En dus haalde ik diep adem, en daar ging ik… met een stoutmoedig-angstige blik en een wankel-ferme pas, de wijde wereld in.
Dit is een van mijn eerste herinneringen aan het concept ‘vrijheid’. Ik heb die vrijheid in mijn leven op drie verschillende manieren ervaren: als Deense vrijheid, als Nederlandse vrijheid én als spirituele vrijheid. Die eerste – Deense vrijheid – ontdekte ik dus als zesjarig meisje. Het was de eerste keer dat ik ervoer dat angst en vrijheid onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. De Deense filosoof Søren Kierkegaard verwoordt deze relatie tussen angst en vrijheid prachtig. Stel je eens voor, zegt hij, dat je boven een afgrond staat. Je wordt dan bevangen door twee soorten angst. De eerste is dat je zou kunnen springen.
Je wilt dat niet, maar het kán wel. De tweede angst is het besef dat je die keuze helemaal zelf in handen hebt, dat je absoluut vrij bent. We hebben, stelt hij, dus de vrijheid om verschrikkelijke keuzes te maken, en dat noemt hij de ‘duizeling van vrijheid’. Hij trekt dat door naar het leven, naar goed en kwaad. Hij zegt: we zijn in onze morele keuzes absoluut vrij.
Met deze Scandinavische filosofie ben ik opgevoed: je bent als mens absoluut vrij. Maar deze vrijheid voelt toch ook zwaar. Want het betekent dat je door en door verantwoordelijk bent. In mijn opvoeding ging dat zo: als ik een feestje had, dan vroeg ik aan mijn ouders: ‘Hoe laat moet ik thuis zijn?’ De meeste schoolvrienden moesten om elf uur ’s avonds thuis zijn, anders volgde er straf. Ik kreeg echter als antwoord: ‘Hoe laat jij thuis moet zijn? Dat weet jij heel goed zelf.’ En dat klopte wel: ik wist het heel goed zelf. Het mooie aan deze absolute vrijheid vond ik het volledige vertrouwen dat ik kreeg. Er was niets of niemand die oplegde wat de juiste keuze was. Maar ik bungelde wel telkens boven die afgrond van Kierkegaard. Die afgrond waarboven ik ook vrij was om het verschrikkelijke te kiezen.
Na deze Deense, absolute vrijheid van denken ontmoette ik in mijn leven ook een tweede, Nederlandse opvatting van vrijheid. En die gaat als volgt: je bent vrij nadat is vastgesteld wat verantwoordelijk is. En wat verantwoordelijk is, is de uitkomst van een – soms heel luidruchtige – onderhandeling over regels. Iedereen mag zich bemoeien met die regels, of zich er tegen verzetten. Als jonge vrouw heb ik deze vrijheid van spreken, het mondige verzet, volop benut. Ik schreef opiniestukken en werd columnist. Ik kon mij uitdrukken zoals ik dat wilde.
Maar het nadeel van deze vrijheid is dat het kan doorslaan in een dwang tot spreken. Als je je niet uitspreekt betekent het dat je je hebt laten muilkorven. Of, als je je niet tijdig uitspreekt, ben je laat en laf. ‘Waarom na twintig jaar pas je mond opendoen,’ hoor je dan. Dan is je mening laten horen in een talkshow het uiterste wat je kunt bereiken. En hoe vaker die mening wordt herhaald, hoe succesvoller je bent; de luidruchtige mening als entertainment.
Misschien vind ik de twee minuten stilte op 4 mei in Nederland daarom zo bijzonder. Het is ineens helemaal stil in Nederland. Even helemaal geen meningen. Het lijkt wel een daad van verzet.
Bij ons thuis deden we mee aan die twee minuten stilte. Mijn vader zette de auto altijd aan de kant en ik was nieuwsgierig waar hij aan dacht. Over de oorlog werd bij ons thuis niet gesproken. Maar ik wist wel dat mijn vader zo’n dertig keer in zijn jeugd was verhuisd vanwege het werk van mijn opa: die was verbindingsofficier in het Deense leger. Hij deed in 1940 de onderhandelingen tussen de Denen en de Duitsers. Daarbij moest hij zijn eigen mening onder de pet houden, hij moest diplomatiek blijven. Vrijheid van denken, maar geen vrijheid van spreken. Toch was er – heel subtiel – wel degelijk verzet. Zo moest mijn opa op een avond een film vertonen. De Duitse officieren wilden vooraan zitten. Maar mijn opa verwees ze met een gebaar naar achter. Want vooraan, daar zaten zijn zoons. De zus van mijn oma – mijn oudtante dus – werd in de oorlog verliefd op een Duitser. Tante Ruth ging in Duitsland wonen en zo ontstond er een Duitse tak aan de Deense familie. Daar waren overigens geen verhitte debatten over. Niemand werd ‘goed’ of ‘fout’ bevonden. Ieder mens wikt en weegt zelf, in stilte, boven de afgrond over zijn of haar morele keuze – en is daarin volledig vrij.
Zo kwamen in mijn leven twee vormen van vrijheid samen: de Deense vrijheid van denken en de Nederlandse vrijheid van spreken. En toen kwam er een derde concept bij. Toen ik een yoga-opleiding ging doen, ontdekte ik een spirituele opvatting van vrijheid. En die luidt als volgt: vrijheid woont in je hart. In je onderbuik, daar zit de wil, en ook de bezitsdrift en de lust. En als je je daardoor helemaal laat leiden, blijf je altijd iets najagen en tekortkomen. Vrijheid ontstaat als er ruimte is tussen die eerste impuls en wat je er vervolgens mee doet. Die ruimte creëer je met je hart. Vanuit het hart ervaar je ook dat je verbonden bent met anderen. En vanuit het hart kun je dus ook gaan staan voor devrijheid van een ander. Zo ontdekte ik drie vrijheden in mijn leven. De vrijheid van denken, de vrijheid van spreken, en de vrijheid van voelen. Ze horen alle drie bij elkaar. Eerst moet je de juiste keuze boven Kierkegaards duizelingwekkende afgrond durven maken, dan je durven uitspreken en dan besluiten op te komen voor jouw vrijheid én die van anderen. Ik bewonder de moed van alle vrouwen en mannen die dat gedaan hebben. Dan denk ik natuurlijk aan mijn opa en zijn kleine, stille verzet in die filmzaal – midden in de Tweede Wereldoorlog. Of aan hen die de vijftig verzetsmensen uit de Blokhuispoort in Leeuwarden hebben bevrijd.
Ik denk ook aan alle stemmen die klonken tijdens de vrijheidsbewegingen van precies vijftig jaar geleden. In mei 1968 gingen vrouwen en ook mannen de bres op voor gelijke rechten. Zo was er de tennisster Billie Jean King. Ze had Wimbledon gewonnen, maar moest van haar mannelijke collega Bobby Riggs horen dat vrouwen geen gelijke beloning hoefden – omdat hun tennisspel nu eenmaal minder was en nooit het niveau van mannen zou bereiken. Billie Jean King nam die uitdaging aan en ze vochten hun strijd uit op het gravel van de tennisbaan. Bobby Riggs droeg een geel trainingsjack waar sugar daddy op stond. Voor hem was het maar een verzetje, maar voor Billie Jean King was het een daad van puur verzet. Het werd een bloedstollende wedstrijd, die de geschiedenis inging als The Battle of the Sexes. En het mooie was: Billy Jean King won – in drie sets.
Moedig vind ik ook het verzet van de zogenaamde Indignados, de verontwaardigden, in 2011 in Spanje. Met hartverscheurende Flamenco kwamen ze in opstand tegen ongelijkheid. Ze onderbraken zingend het politieke debat over steun aan grote banken in het parlement.
En wat te denken van de vele moedige vrouwen en mannen van #metoo. Zij stelden collectief seksueel misbruik aan de kaak door hun individuele stemmen te verenigen in online bekentenissen.
Billy Jean King, de Indignados, de mensen achter #metoo: ik vind ze moedig. Ze namen een risico: het risico om afgewezen te worden of weggehoond. Ze overwonnen – hangend boven de afgrond van Kierkegaard – hun angst. Ze omarmden hun absolute vrijheid om te denken, te spreken en te voelen. Daar is moed voor nodig. De overleden burgemeester Eberhard van der Laan zei het ooit treffend: ‘Moed is niet hetzelfde als geen angst hebben. Moed is het vermogen met de angst om te gaan.’
Terug naar dat zesjarige meisje en haar vrijheidsavontuur. Daar ging ik, in mijn eentje op een zondagmorgen. Ik hapte naar adem, ik was op weg naar het onbekende, ik ging een kijkje nemen op de rand van de wereld, en toen… toen gebeurde er iets…verschrikkelijks. Ik was amper op weg of daar zag ik ineens de buurvrouw. Die was aan de wandel met zichzelf.
‘Hee,’ zei ze, ‘jij mag hier niet lopen.’
‘Jawel hoor,’ loog ik. ‘Dat mag ik best.’
Ik werd vuurrood.
‘Nee, dat mag je niet,’ zei ze. ‘Ga maar gauw terug.’ Ik wachtte tot ze uit zicht was gelopen en droop af, terug naar huis. Daar had niemand mijn afwezigheid opgemerkt. Mijn heroïsche avontuur was alweer ten einde. Maar: ik had wel even boven de afgrond gekeken, en had daar iets belangrijks geleerd over de verwarring en het gevoel van vrijheid.
Vandaag vieren we de vrijheid – van denken, van spreken, van voelen. Ze worden mede gevormd in onze opvoeding en het onderwijs. We hebben als ouders, leraren en als gemeenschap een keuze: wat geven we mee aan onze kinderen over vrijheid, over moed en durf? Hoe gaan we – telkens als er weer iets van betekenis te kiezen valt – om met die duizelingwekkende vrijheid?
Vrijheid is de zuurstof van het leven. Maar het blijft zoeken naar evenwicht. Dat is de uitdaging voor ieder mens. Bij een teveel aan vrijheid ga je van angst hyperventileren, bij een tekort krijg je het stervensbenauwd. Kierkegaard zei: je bent als individu absoluut vrij in je morele keuze. Die vrijheid onder ogen durven zien is angstig. Die angst onder ogen zien, vraagt moed. En het is je hart dat je helpt om moedig te zijn en het juiste evenwicht te vinden.
Kierkegaard zei nog iets: durven is – heel even – je evenwicht verliezen, niet durven is jezelf verliezen. Dat geldt voor maatschappelijk verzet, en het geldt bovenal voor de absolute vrijheid van het individu.
Jezelf zijn is dus: staan voor de absolute vrijheid om te denken te spreken
en te voelen.
Met je hele hart.