Zondag 7 na Trinitatis 26-7-2009 10 uur in de
Lutherse gemeente Nijmegen.
Lieve vrienden,
Wees allen welkom op deze zevende zondag na het feest van de Heilige
Drie-eenheid.
U hoort mij dan spreken van de Vader,
de Zoon en de Heilige
Geest, daarmee wil gezegd zijn, dat God
U uitnodigt om in Zijn koningkrijk
in te gaan en U toe te vertrouwen
aan de bescherming door Zijn Naam. En wij als gemeente van Jezus Christus
antwoorden op Zijn roepstem en geven de passende antwoorden, hier zeggen wij dan
allen: Amen
Onze hulp is in de Naam van de Heer,
Die hemel en aarde gemaakt heeft.
Zodra wij hier binnentreden beseffen wij, dat wij de Heer van dood en leven niet
zonder voorbereiding kunnen ontmoeten.
In ons dagelijks bestaan is er altijd wel iets, dat wij liever voor elkaar
verborgen houden. Iets dat wij alleen aan God bekend willen maken. Dat kan dan
ook maar beter door onszelf worden aangesneden, voordat God daarover uit eigen
beweging vragen gaat stellen. Daarom bidden wij nu dan ook, dat Hij in Zijn
genade vergeving wil schenken voor alles waarin wij tekort geschoten zijn.
Heer, vergeef ons al wat wij misdeden,
en laat ons weer in vrede leven.
En nu, gemeente, mogen we dan naar binnen.
U dacht misschien dat we allang binnen waren. Maar volgens de liturgie zijn we
toe aan de introïtus.
De feestzaal was dus nog leeg. En alles wat we tot hiertoe hebben meegemaakt,
speelde zich af in het voorportaal. Als we op dit ogenblik de drempel
overschrijden, die toegang geeft tot de kerk, tot Gods huis, is het tijd voor
een jubelzang, die – hoe kan het ook anders? – bestaat uit psalmgezang. Zo
houden we onze geestelijke intocht voor Gods aangezicht.
Onze introïtuspsalm op deze 7de zondag na Trinitatis is psalm 117.
Laat ons de Heer aanroepen om ontferming met de nood
van deze wereld,
en laat ons Zijn naam prijzen,
want aan Zijn barmhartigheid is geen einde!
Zondagsgebed
Heer, die het heil hebt bereid voor alle volkeren, open
onze oren en onze harten voor Uw woord,
opdat het leven en vrucht vindt in ons bestaan,door Jezus Christus, onze Heer.
Amen.
lezing ot Exodus 15: 27 – 16: 10 NBV
Vooraf gaat: de tocht van de
afstammelingen van Abraham, Izaäk en Jacob uit Egypte is net begonnen, en voert
ze naar de woestijn, een plek waar ze absoluut niet op hun plaats waren, en waar
ze zich heel ongemakkelijk voelden. Nadat ze de Rode zee zijn overgestoken
vinden ze eerst een plek waar het water bitter is. Mozes vermaant ze tot
vertrouwen in God, die hen heeft verlost van de Egyptenaren. We lezen verder:
15: 27 Hierna kwamen ze in Elim, een plaats met twaalf
waterbronnen en zeventig dadelpalmen. Daar sloegen ze bij het water hun tenten
op.
16 : 1 Vanuit Elim trok het hele volk van Israël weer
verder. Op de vijftiende dag van de tweede maand na hun vertrek uit Egypte
bereikten ze de woestijn van Sin, die tussen Elim en de Sinai ligt.
2-3 Daar in de woestijn begon het volk zich opnieuw te
beklagen. ‘Had de HEER ons maar laten sterven in Egypte,’ zeiden ze tegen
Mozes en Aäron. ‘Daar waren de vleespotten tenminste gevuld en hadden we
volop brood te eten. U hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om ons
hier allemaal van honger te laten omkomen.’
4 De HEER zei tegen Mozes: ‘Ik zal voor jullie brood
uit de hemel laten regenen. De mensen moeten er dan elke dag op uit gaan om net
zo veel te verzamelen als ze voor die dag nodig hebben. Daarmee stel Ik hen op
de proef: Ik wil zien of ze zich aan Mijn voorschriften houden. 5 Op de zesde
dag moeten ze tweemaal zo veel verzamelen en klaarmaken als op de andere
dagen.’ 6 Hierop zeiden Mozes en Aäron tegen de Israëlieten: ‘Vanavond nog
zult u inzien dat de HEER Zelf u uit Egypte heeft geleid, 7 en morgen, in de
ochtend, zult u de majesteit van de HEER zien. Hij heeft gehoord hoe u zich
beklaagt. Dat is tegen Hem gericht, want wie zijn wij
dat u zich bij ons zou
beklagen?’ 8 Mozes vervolgde: ‘Vanavond zal de HEER u vlees te eten geven,
en morgenochtend zult u volop brood hebben, want de HEER heeft uw geklaag
gehoord. Dat is immers tegen Hem gericht en niet tegen ons – want wie zijn
wij?’ 9 Mozes zei tegen Aäron: ‘Zeg tegen de hele
gemeenschap van Israël: “Wend u tot de HEER, want Hij heeft uw geklaag
gehoord.”’ 10 Zodra Aäron dit aan het volk had opgedragen en allen zich met
het gezicht naar de woestijn hadden opgesteld, verscheen in een wolk de
majesteit van de HEER.
Psalm 78: 5, 6, 7 en 8
epistel Romeinen 6: 15 - 23
In
het voorafgaande spreekt de apostel over de genade en zegt: De zonde mag niet
langer over u heersen, want u staat niet onder de wet, maar leeft onder de
genade. Dan gaat hij verder met:
15
Betekent dit nu dat we vrijuit mogen zondigen omdat we niet onder de wet staan,
maar onder de genade leven? Absoluut niet. 16 Wanneer u zich als slaaf in
iemands dienst stelt, weet u toch dat u hem moet gehoorzamen? Wanneer u de zonde
dient, leidt dat tot de dood; wanneer u God gehoorzaamt, leidt dat tot
vrijspraak.
HALLELUJA!
Gezang 349: 1 en 3
De Heer is
in het Overjordaanse gebied aan het preken. In Heidens gebied dus.
1 Toen er op
een keer weer een grote menigte bijeen was, en ze niets meer te eten hadden,
riep Hij de leerlingen bij Zich en zei tegen hen: 2 ‘Ik heb medelijden met al
die mensen, want ze zijn nu al drie dagen bij Me en hebben niets meer te eten. 3
Als Ik hen met een lege maag naar huis stuur, zullen ze onderweg bezwijken;
sommigen zijn immers van ver gekomen.’
4 Zijn
leerlingen antwoordden: ‘Maar hoe zou iemand hen hier, in deze verlatenheid,
van genoeg brood kunnen voorzien?’ 5 Hij vroeg hun: ‘Hoeveel broden hebben
jullie?’ ‘Zeven,’ antwoordden ze.
6
Hij zei tegen de mensen dat ze op de grond moesten gaan zitten; Hij
nam de zeven broden, sprak het dankgebed uit, brak de broden en gaf ze aan de
leerlingen om ze aan de mensen uit te delen, en dat deden ze. 7 Ze hadden ook
een paar kleine vissen bij zich; Hij sprak er het zegengebed over uit en zei dat
ze ook de vissen moesten uitdelen.
8 De
mensen aten tot ze verzadigd waren; de leerlingen haalden op wat er van het eten
overschoot: zeven manden vol. 9 Er waren ongeveer vierduizend mensen. Toen
stuurde Hij hen weg.
10 Meteen
daarna stapte Hij met zijn leerlingen in de boot en voer naar het gebied van
Dalmanuta.
(Waarschijnlijk
Magdala (Tarichaeae) op de Westoever)
Zalig die het Woord van God horen en er gehoor aan
geven!
Preek
Lieve vrienden,
In het verhaal van Mozes die het volk triomfantelijk
het land Egypte uit leidt, onder leiding en op aandringen van de God van hun
voorvaderen, de God die tegen Mozes op de berg zei: Ik
ben er echt, zo zit Ik in elkaar, in dat verhaal komt al meteen
een knik. Een barst.
Het volk is aanvankelijk dankbaar en blij, en het stemt
in met de eerste psalm die we in de bijbel vinden: de lofzang van Mozes, en het
keervers van Miriam, maar dan blijkt dat er in de nieuwe vrijheid een bittere
ondertoon sluipt: het water is niet te drinken. En ze maken meteen bezwaar! Ze
zijn vertrokken om er beter van te worden, niet om het slechter te krijgen.
Door een wonder Gods wordt het water zoet en goed
drinkbaar. En meteen worden er voorschriften gegeven. Voordat een grote groep
mensen met een dergelijke slavenmentaliteit in staat is een volk van God te
worden, moet er nog veel gebeuren. God zal ze op de proef stellen of ze Hem wel
willen gehoorzamen. Dat gemopper bij de eerste tegenslag voorspelt niet veel
goeds.
Maar… dan voert de tocht wel naar Elim, met zijn
palmbomen en bronnen. Zelfs aan de vitaminen is gedacht. Nu zal het volk wel
zien dat God het goed met ze voor heeft. Maar nee: ze willen wat ze hadden en
nog een beetje meer: graag vrijheid én de vleespotten van Egypte. Brood mét
beleg vragen ze.
God heeft geduld met ze. Hij belooft ze brood uit de
hemel. Elke morgen weer, behalve de sab-bath. Maar dubbel op vrijdag. En die
avond krijgen ze nog volop vlees. Óók uit de hemel!
Zo laat God zien dat Hij een God is die het goed met
Zijn mensen meent. Dat Hij bij ze betrokken is. En dat Hij Mozes steunt, Mozes,
die Hem dient.
En de Heerlijkheid van God, Zijn Majesteit, verscheen
aan hen allen in een wolk.
Dat het hiermee niet
eind goed al goed
was, dat weet u waarschijnlijk wel. Ze doorstonden de proef niet. Veertig
jaar heeft het geduurd voordat het volk en zijn God zover op elkaar waren
afgestemd, dat ze samen het beloofde land konden binnen gaan.
En al die veertig jaar was er brood uit de hemel.
Teken en zegel van Gods genade en trouw.
In het Evangelie vinden we ook een wonder van brood uit
de hemel.
Want in beide verhalen waarin Jezus het brood breekt,
eerst voor de vijfduizend in het Joodse gebied, en niet zo heel lang daarna voor
de vierduizend in de landstreek buiten het beloofde land, waar we vandaag
over lazen, in beide verhalen is het duidelijk dat waar Jezus
het brood breekt, God
Degene is, die het vermenigvuldigt.
Als Jezus de grote menigte mensen ziet die Hem als trouwe
fans al dagen volgen, krijgt Hij medelijden. Sommigen komen
van ver, en alle voorraden zijn zo goed als op. Hij geeft Zich er rekenschap van
hoe ze er aan toe zijn, niet alleen op geestelijk gebied, en op medisch gebied,
maar ook hun dagelijkse lichamelijke noden gaan Hem ter harte.
Dit keer zegt de Heer níet tegen de leerlingen: geven
jullie ze maar te eten. Maar de
leerlingen voelen die oproep kennelijk wel, want ze protesteren dat niemand
zo’n grote menigte hier in niemandsland te eten kan geven.
Je vraagt je af waar dat antwoord vandaan komt.
Ze hebben toch kort daarvoor zelf meegemaakt
hoe de Heer vijf broden en twee vissen heeft gebroken tot er genoeg was voor
ruim vijfduizend man? Waarom zeggen ze niet: zullen we eens kijken wat er nog
voorhanden is en het bij U brengen?
Misschien is dat wel omdat ze niet meer op Joodse
grond zijn. U moet weten dat in het antieke besef de macht van de goden beperkt
was tot de grond van het land waar ze bij hoorden.
En ook al staat overal in de boeken van het Verbond dat
God hemel en aarde schiep, en dat die Hem dus volledig toebehoren, het kon wel
eens zo zijn, dat de leerlingen
zijn aangestoken door het gedachtegoed van de omringende landen.
God zal dus buiten Israël waarschijnlijk minder
effectief zijn. En ze willen niet riskeren dat Jezus het probeert, en dan een
flater slaat.
Maar de Heer doorziet dat, en vraagt Zelf hoeveel brood
er is. En dan blijken er ook nog wat visjes te zijn. Uiteindelijk zijn er zeven
korven over.
Brood uit de hemel, duidelijk genoeg.
En niet alleen voor het volk van het verbond dat in de
Sinai gesloten is aan het begin van de uittocht uit Egypte.
In Abraham zullen immers àlle volkeren gezegend worden, dàt is de belofte.
Dat wordt werkelijk in Jezus, in deze
zoon van Abraham, zoon van Adam, zoon van God, zoals Lucas het verwoordt.
Later zal Jezus Zelf Brood uit de Hemel genoemd worden.
Als de qahal ekklesia
wordt.
Dat is Hebreeuws en Grieks voor u, dus dat moet ik wel
even uitleggen.
In de tijden van het Oude Testament werden de mannen
van zekere leeftijd opgeroepen om drie maal per jaar naar de tempel te komen.
En op andere tijden kon die oproep ook klinken.
Als zij dan kwamen was daar een bijeenkomst van de
geroepenen Gods.
Het Hebreeuwse werkwoord qahal betekent: bij elkaar
roepen, verzamelen.
En ook degenen die bij elkaar geroepen zijn, worden
genoemd met het woord qahal.
Het Jiddisch kent het woord kehilla
nog, dat daar van afgeleid is. Vóór de Tweede Wereldoorlog was dat in Europa
de Joodse gemeenschap die zich groepeerde rondom de synagoge.
En dat synagoge
is de Griekse vorm van qahal!
Waar je samenkomt, samengebracht of bijeen geroepen
wordt om Gods Woord te horen, om Gods lof te zingen.
Na de vreselijke kruisdood van Jezus, en na Zijn
opstanding op de derde dag, groeit het aantal discipelen en gelovigen heel snel.
Met Pinksteren zijn het er al drie duizend.
Over die getallen is veel interessants te vertellen,
maar dat bewaren we voor een andere keer.
Als het Pinkster wordt gebeurt er allerlei dat volkomen
nieuw is. U weet het: de Geest van God, die voordien vooral sprak tot priesters
en profeten, koningen en richters, komt nu beschikbaar voor heel het volk.
Jong en oud. En niet alleen dat: maar ook voor heel de wereld. Zelfs uit
de vreemde volkeren, de heidenen, worden mensen geroepen om God te dienen en te
eren, niet alleen in Jeruzalem, maar het heel hun leven, heel hun bestaan.
Ze komen van ver naar Jezus toe.
Zij leven van de woorden van Jezus die hun worden
doorverteld, zij vieren de Maaltijd van de Heer, en ze beseffen: Hij is voor hen
het brood des levens, het Brood uit de Hemel.
God geeft om hen. God
geeft om ons.
Zij, wij, zijn uit de wereld geroepen om God te dienen.
De ekklesia.
Het woord dat ook in Bijbelse tijden werd gebruikt om de qahal
te benoemen in het Grieks.
U weet natuurlijk allemaal dat via via uit de ekklesia
de kerk is ontstaan.
Dat is niet hetzelfde als de qahal.
Na Pinksteren is er een wezenlijk verschil:
Het gaat niet meer om een volk, om een gemeenschap
van aparte mensen, die samen een
God, een cultuur, een land delen, maar we hebben nu te maken met een nieuwe
vorm van gemeenschap. De gelovigen vormen samen het lichaam
van de Heer,
waarvan Christus het
Hoofd is. U begrijpt: dat is een wezenlijke vernieuwing.
En die brengt mee dat wij ons nu, zoals we lazen in de
epistel, in dienst van de gerechtigheid kunnen stellen om heilig te leven, zoals
past binnen dat lichaam van de
Heer.
Dat nieuwe bestaan geeft een grote vrijheid ten
opzichte van machten en krachten die ons van God willen afhouden, maar verwacht
natuurlijk wel dat wij binnen dat grote Geheel onze rol spelen. Dat wij God
dienen op de plek die ons gegeven is, en dat wij zó zelf voedsel worden voor
dit grote gebeuren, omdat we bijdragen aan het welzijn van de anderen.
Geeft gij ze te eten.
Dat is een opdracht die voor ons allen geldt.
Wij moeten en mogen hetgeen voorhanden is in de
doorboorde handen van Jezus leggen, en dan met
en in Zijn Geest aan het werk gaan.
Dan zullen we zien dat er altijd meer
is dan we dachten, en dat ook wij, bevrijd van de zonde en in dienst van God,
toewijding aan Hem oogsten, dat wil zeggen dat we op een vruchtbare manier ons
leven aan Hem mogen toewijden, en zo zelfs het eeuwige leven mogen verwachten!
In dit besef, en in dit vertrouwen mogen wij zo
dadelijk bij de Heer aan tafel. Hij staat met ons in de kring.
Hij voedt ons en Hij roept ons, opdat wij het blijde
bericht van het Brood uit de hemel doorgeven aan allen die het willen horen.
Hij is met ontferming bewogen, en Hij roept ons op om vanuit diezelfde
ontferming mee te doen aan een beweging die over de hele aarde gaat, om alle
volkeren te brengen tot geloof in God en tot zorg voor elkaar.
Brood uit de hemel voor iedereen...
Lof zij U Christus in eeuwigheid.
Amen.
Muziek
Alles wat wij hebben, hebben wij van God gekregen,
om door
te geven, om met velen te delen
en er zo dubbel
van te genieten.
Gods goedheid is groot en strekt zich uit tot alle mensen,
wij mogen daarin delen door
te doen zoals Hij:
dag aan dag met vriendelijkheid en aandacht,
genade en geduld omgaan met de wereld om ons heen…
Ook nu en hier kunnen we gestalte geven aan dat delen:
in de collecte
collecte
gezang 361: 1 en 2
De
Heer zegt woorden van leven, het woord geeft Hij ons in de mond...
Het is er niet om te bewaren...Het brood gaat van hand tot hand.
Gebed over de gaven
Lieve God, wilt U alstublieft zegenen wat we hier bij elkaar hebben
gebracht,
zodat het is tot eer van Uw Naam,
en zodat het Uw gemeente wereldwijd ten goede komt.
Laat het een offer zijn, dat onze dankbaarheid en liefde uitdrukt,
door Jezus Christus, onze Heer.
Amen
Avondmaalsliturgie...
Credo: gezang 44:3 Lof eer en prijs zij God = Lied 704
Voorbeden:
Ja, waardig is het en recht,
betamend en heilaanbrengend, dat wij U, heilige Heer, almachtige Vader, eeuwige
God, te allen tijde en aan alle plaatsen dankzeggen door Christus onze Heer,
U die met Uw eniggeboren Zoon en met de Heilige Geest een enig God en Heer zijt.
Daarom zingen wij met engelen en aartsengelen de lof van Uw heerlijkheid:
Sanctus:
Geloofd zijt Gij, Heer van
hemel en aarde, dat Gij U over Uw schepselen ontfermd hebt en Uw eengeboren Zoon
als mens ter wereld hebt doen komen.
Wij danken U voor de verlossing, die Gij ons bereid hebt door het heilig offer
van het lichaam en bloed van onze Heer Jezus Christus, aan het kruishout
gebracht.
Wij loven U om Zijn heerlijke opstanding uit de doden, en om Zijn Hemelvaart tot
Uw eeuwig heiligdom, waar wij in Hem onze hogepriester, altijd tegenwoordig zijn
voor U.
In Zijn naam bidden wij U, Heer, zend ons Uw Heilige Geest en geef, dat wij
onder brood en wijn het waarachtig lichaam en bloed van Uw Zoon met waar geloof
en dankzegging ontvangen mogen.
Breng Uw uitverkorenen van de einden der aarde samen in Uw rijk en doe ons de
wederkomst van Uw Zoon in gelovig vertrouwen verwachten.
U zij eer in eeuwigheid. Amen.
In de nacht, toen onze Heer Jezus Christus verraden
werd, nam Hij het brood, dankte,
brak het en gaf het aan Zijn discipelen en zeide:
Neemt en eet, dit is Mijn lichaam, dat voor u gegeven
wordt; doet dit tot Mijn gedachtenis.
Evenzo nam Hij de beker na de maaltijd, dankte, gaf hun
die en zeide:
Neemt en drinkt allen daaruit, want deze beker
is het nieuwe verbond in Mijn bloed, dat voor u vergoten wordt tot vergeving van
zonden; doet dit, zo dikwijls ge die drinkt, tot Mijn gedachtenis.
Vredegroet
Agnus Dei
Uitnodiging
gevolgd door het:
ONZE VADER, DIE IN DE HEMEL ZIJT,
UW NAAM WORDE GEHEILIGD
UW RIJK KOME, UW WIL GESCHIEDE,
ZOALS IN DE HEMEL ZO OOK OP AARDE.
GEEF ONS HEDEN ONS DAGELIJKS BROOD
EN VERGEEF ONS ONZE SCHULDEN,
ZOALS WIJ VERGEVEN ONZE SCHULDENAREN
EN LEID ONS NIET IN VERZOEKING
MAAR VERLOS ONS VAN HET KWADE
Uitdeling
De vrede van God, die alle verstand te boven gaat, wil
Uw harten en gedachten bewaren in Christus Jezus onze Heer.
Laten wij God danken met het zingen van gezang 44:1
en 2
zegen:
Moge de HEER u zegenen
en u beschermen,
moge de HEER het licht van Zijn gelaat
over u doen schijnen
en u genadig
zijn, moge de HEER u Zijn gelaat toewenden
en u vrede geven.