Dienst op 4 januari in de Lutherse kerk te Zeist Organist Eddy Vliem
IN
DE NAAM VAN DE VADER EN DE ZOON EN DE HEILIGE GEEST.
Amen
ONZE HULP IS IN DE NAAM VAN DE HEER
die hemel en aarde gemaakt heeft
Heer, vergeef ons al wat wij misdeden
en laat ons weer in vrede leven
ZO LIEF HAD GOD DEZE WERELD, DAT HIJ
ZIJN ENIGGEBOREN ZOON GEGEVEN HEEFT, OPDAT IEDER DIE IN HEM GELOOFT AAN HET
VERDERF ONTKOMT, EN EEUWIG LEVEN HEBBEN MAG!
Introïtus-psalm 98:1
en 2 .
LAAT ONS DE HEER AANROEPEN OM ONTFERMING MET DE NOOD VAN DEZE WERELD,
EN LAAT ONS ZIJN NAAM PRIJZEN,
WANT AAN ZIJN BARMHARTIGHEID IS GEEN EINDE
zondagsgebed
Heer, onze God, laat Uw
Heilige Geest in ons zijn,
opdat heel ons leven in het komende jaar van Uw
genade getuigt.
Door Jezus Christus, onze Heer. Amen.
lezing OT Hosea 1: 1 – 2: 3 en
11: 1 - 4
1 Dit is de boodschap die de Heer richtte tot
Hosea, de zoon van Beëri, in de tijd dat Uzzia, Jotam, Achaz en Hizkia koning
waren van Juda. Jerobeam, de zoon van Joas, was toen koning van Israël.
Hosea’s vrouw en kinderen, een teken van Israëls ontrouw
2 Toen
de Heer bij monde van Hosea tot zijn volk begon te spreken, zei hij tegen hem:
‘Ga met een vrouw trouwen, een hoer,
bij wie je kinderen verwekt
die even trouweloos zullen zijn als zij;
want dit land is mij ontrouw geworden,
het gaat achter vreemde goden aan als een hoer.’
3 Toen
ging Hosea trouwen met Gomer, de dochter van Diblaïm.
Zij werd zwanger en schonk hem een zoon.
4 De
Heer zei tegen hem: ‘Noem hem Jizreël,
want het duurt niet lang meer,
of ik straf het koningshuis van Jehu
voor het bloedbad aangericht in Jizreël;
aan het koningschap in Israël maak ik een eind.
5 Als
die dag aanbreekt, vernietig ik Israëls legermacht
in het dal van Jizreël.’
6 Opnieuw
werd Gomer zwanger; zij bracht een dochter ter wereld. De Heer zei tegen Hosea:
‘Noem haar Lo-Ruchama: Zonder medelijden;
want met het volk van Israël heb ik geen medelijden meer,
ik bekommer mij niet langer om hen!
7 Maar
met het volk van Juda zal ik wel medelijden hebben.
Ik ben de Heer, hun God, ik zal hen redden;
maar niet door oorlogsgeweld, niet door boog of zwaard,
niet door paarden of ruiters.’
8 Toen
Gomer haar dochter niet langer de borst gaf, werd zij opnieuw zwanger en bracht
een zoon ter wereld.
9 De
Heer zei: ‘Noem hem Lo-Ammi: Niet mijn volk;
want jullie zijn mijn volk niet meer
en ik zal er voor jullie niet meer zijn.’
2: 1 Eens zullen de Israëlieten talrijk zijn,
als het zand van de zee, dat niet te meten of te tellen is.
Eens is tegen hen gezegd: Jullie zijn mijn volk niet meer.
Dan worden zij genoemd: Kinderen van de levende God.
Zij zullen zich herenigen, de volken van Juda en Israël.
Zij stellen één man aan het hoofd
en maken zich meester van het land.
Een grote dag zal het zijn, de dag van Jizreël!
3. Spreek dan je broeders aan met: Volk van God,
en groet je zusters met: Volk waarmee God medelijden heeft.
11: 1 – 4 Het boek:
"Toen Israël nog een kind was, hield Ik ervan als van een zoon en haalde
het volk uit Egypte. 2
Maar hoe meer Ik haar riep, des te meer rebelleerde zij, bracht offers aan Baäl
en brandde wierook voor gesneden afgodsbeelden.
3
Ik heb haar leren lopen, Ik hield haar in mijn armen, maar zij wilde niet
erkennen dat Ik het was die haar genas. 4
Zoals een mens zijn lievelingsrund leidt (a), zo leidde Ik Israël met banden
van liefde. Ik tilde haar juk op als het tegen de kaken drukte. Ik boog Mij naar
haar over en gaf haar te eten.
11 Groot Nieuws
1 De Heer zegt:
‘Toen Israël nog een kind was
heb ik hem liefgekregen,
ik heb hem uit Egypte geroepen
en hem mijn zoon genoemd.
2 Maar hoe mijn profeten hen ook riepen,
de Israëlieten liepen van mij weg;
zij brachten offers aan de Baäls
en ontstaken offers voor de afgodsbeelden.
3 Terwijl ik het toch was
die Israël leerde lopen
en het op mijn armen nam.
Maar zij wilden niet erkennen
dat ik hen verzorgde.
4 Ik leidde hen met zachte hand
en voerde hen liefdevol mee.
Als ouders die hun kind opbeuren
om het tegen de wang te drukken,
zo was ik voor hen.
Ik boog mij naar ze toe
en ik gaf hun te eten.
psalm 103:5
epistel .Handelingen
15: 19 - 33.
Dit is een gedeelte uit de toespraak van Jacobus, de broer
van Jezus en eerste bisschop van Jeruzalem.
19 Daarom ben ik van mening dat we de niet-Joden die zich tot
God keren, geen moeilijkheden in de weg mogen leggen. 20 We
moeten hun alleen schrijven dat ze zich te onthouden hebben van wat onrein maakt:
van alles wat afgoden gewijd is, van verboden huwelijken, van vlees waaruit het
bloed niet is weggelopen, en van bloed zelf. 21 Want
sinds mensenheugenis heeft Mozes in elke stad zijn woordvoerders, die iedere
sabbat in de synagoge zijn wet voorlezen.’
De brief aan de niet-Joodse christenen
22 Toen besloten de apostelen en de oudsten met
instemming van de hele gemeente, een paar mannen uit hun midden met Paulus en
Barnabas mee te sturen naar Antiochië. Het werden: Judas, ook Barsabbas geheten,
en Silas. Beiden stonden bij de gelovigen in hoog aanzien. 23 Men
gaf hun de volgende brief mee:
‘De apostelen en de oudsten groeten hartelijk hun broeders van niet-Joodse
afkomst in Antiochië, Syrië en Cilicië. 24 Wij
hebben vernomen dat enigen van ons u met hun woorden hebben verontrust, u in
verwarring hebben gebracht, terwijl wij hun niets hadden opgedragen. 25 Daarom
hebben we eenstemmig besloten een paar mannen uit te kiezen om met onze dierbare
Barnabas en Paulus mee te gaan. 26 Het zijn mensen
die hun leven gewaagd hebben voor de naam van onze Heer Jezus Christus. 27 We
hebben Judas en Silas afgevaardigd; zij zullen hetzelfde mondeling overbrengen. 28 De
heilige Geest en wij namen het besluit, dat het goed was u niet méér op te
leggen dan wat strikt noodzakelijk is: 29 onthoud u
van voedsel dat aan afgoden geofferd is, van bloed, van vlees waaruit het bloed
niet is weggelopen en van verboden huwelijken. Als u zich van deze dingen verre
houdt, is alles in orde. Vaarwel.’
30 Ze namen afscheid en reisden naar Antiochië.
Daar riepen ze de groep van gelovigen in vergadering bijeen en overhandigden hun
de brief. 31 Toen hij was voorgelezen, was men blij
over de bemoedigende inhoud. 32 Judas en Silas, die
profeten waren, spraken ook zelf nog de broeders toe met vele woorden van
bemoediging. 33 Ze brachten er enige tijd door. Toen
lieten de gelovigen hen teruggaan met de vredewens voor degenen die hen gestuurd
hadden.
psalmwoord .
Halleluja! Hij heeft gedacht aan Zijn goedertierenheid, en aan Zijn trouw jegens
het huis van Israël; alle einden der aarde hebben aanschouwd het heil van onze
God! HALLELUJA!
Gezang 140:
1 t/m 4 =
Lied 468
het heilig evangelie staat geschreven bij: Mattheüs
2: 13 - 15
De vlucht naar Egypte
13 Na hun vertrek kreeg Jozef een droom. Een
engel van de Heer verscheen hem en zei: ‘Sta op, en vlucht met het kind en
zijn moeder naar Egypte, en blijf daar tot ik het u zeg. Want Herodes wil het
kind laten opsporen en doden.’
14 Jozef
stond op en week nog diezelfde nacht met het kind en zijn moeder uit naar Egypte.
15 Daar
bleef hij tot de dood van Herodes. Zo ging in vervulling wat de Heer door de
profeet gezegd heeft:
Uit Egypte heb ik mijn Zoon geroepen.
ZALIG DIE HET WOORD VAN GOD
HOREN
EN ER GEHOOR AAN GEVEN
Preek
GENADE
ZIJ U EN VREDE VAN GOD
ONZE VADER EN VAN JEZUS CHRISTUS,
ONZE HEER.
Mattheüs 2: 15b Zo ging in vervulling wat de Heer door de profeet gezegd heeft:
Uit Egypte heb ik mijn Zoon geroepen.
Lieve vrienden,
Deze tekst uit Mattheüs, die het onderwerp van mijn preek zal zijn, bevat een
citaat uit het Oude Testament, dat daar gevonden wordt in de profetieën van
Hosea. Het neemt ons mee naar een turbulente tijd, die enige gelijkenis vertoont
met de onze. Een paar grootmachten hebben het in de wereld voor het zeggen, en
kleine staatjes moeten daar terdege rekening mee houden. Het volk van God was in
Hosea’s dagen al twee eeuwen geen staatkundige eenheid meer. Het was na
Salomo;s dood verdeeld over een Zuidrijk, dat de naam Juda droeg, en twee
stammen omvatte, te weten Juda en Benjamin, en een tienstammenrijk ten Noorden
daarvan, dat Israël heette. Ook werd het wel aangeduid met Efraïm, naar de
meest volkrijke stam.
De grote mogendheden, twee in getal, waren Egypte en Assyrië, dat zijn
machtscentrum had in het tegenwoordige Irak. Die beide betwistten elkaar de
heerschappij over de wereld. Een verstandige koning hield ze te vriend en
trachtte ze zo mogelijk tegen elkaar uit te spelen. Tijdens Hosea was Jerobeam
II de regerende vorst in Israël. Hij was nogal succesvol. De economie groeide
onder zijn bewind, en omdat tussen zijn eigen oostgrens en de Assyrische
westgrens nog het bufferstaatje Aram gelegen was, dat vanzelf meer dan Israël
blootgesteld was aan de veroveringszucht van de Assyriërs, breidde Jerobeam
zijn gebied uit ten koste van Aram. Zijn volk was zeer tevreden over hem. Maar
de profeet was dat niet, evenmin als de profeet Amos, die ongeveer gelijktijdig
in het rijk van Jerobeam II optrad.
Amos signaleerde in Israël sociale onrechtvaardigheid. Die treedt snel op als
de maatschappelijke economische krachtent vrij spel krijgen. Dat is een
verschijnsel van alle tijden.
Slimme ondernemers worden spoedig rijk, en degenen die het tempo niet bij kunnen
houden voelen zich dan uitgebuit en worden mogelijk ook uitgebuit.
Hosea legt heel andere accenten.
Hij gebruikt twee beelden, die zijn boodschap moeten illustreren.
In het eerste hoofdstuk toont hij ons het gezin, dat hij op Gods bevel heeft
gesticht. Onze officiële kanselbijbel spreekt enigszins verhuld over zijn
huwelijk met een ontuchtige vrouwe.
Maar onze tijd is niet zo preuts meer en zo keert in de hedendaagse Groot Nieuws
vertaling de oude term uit de statenbijbel weer terug. Hosea’s vrouw gaf zich
over aan hoererij, en dat moeten we waarschijnlijk ook letterlijk zo opvatten
als het ons in de oren klinkt. De profeet had zijn vrouw van de Walletjes
geplukt. Hij stak dat niet onder stoelen of banken. Integendeel: openlijk
beeldde hij in zijn huwelijksleven af wat er mis was in de relatie tussen
Israël en God. Die twee hadden een verbond met elkaar, dat vergelijkbaar was
met een huwelijksrelatie. Maar Israël, hier voorgesteld als echtgenote van God,
gaf zich over aan avonturen met andere goden. Israël verlustigde zich in
afgodendienst. Als we goed lezen en aandachtig luisteren, bemerken we, dat het
dus toch niet in de eerste plaats om de hoererij gaat, al maakte die wel
degelijk een onderdeel uit van de Baälscultus.
Men had daar gewijde priesteressen, die op deze wijze geld in het laatje van de
tempel brachten. Toch is het niet deze
hoererij die voor alles wordt afgekeurd, het is het zich afkeren van de God, die
met Israël een verbond gesloten had. Als in de profetie van hoererij gesproken
wordt, hebben we te maken met een verwijzing naar de dienst van vreemde goden.
Dat is de wezenlijke oorzaak van wat in het OT de toorn van God genoemd wordt.
In de vaderlandse volkskerk is de eeuwen door daar gloedvol over gepreekt, onder
het motto: Wie God verlaat heeft straf op straf te vrezen.
Maarten ’t Hart, de bekende schrijver, is onder dit geklank opgegroeid. Hij is
nu volwassen en meent beter te weten. Laatst zei hij op de televisie, met een
vriendelijk glimlach naar de
kijkers: Wie God verlaat heeft niets te vrezen. Zou dat waar zijn?
Van heel andere kant hoorde ik onlangs een vraag stellen, die ons te denken kan
geven.
Ik citeer een Mormoonse predikant uit Amsterdam.
De kerken zijn leeg en de gevangenissen zitten overvol, zou daar misschien een
verband tussen bestaan?
Met Israël is het in elk geval slecht afgelopen.
Nadat Assyrië Aram had opgeslokt, veroverde het vervolgens Israël en de hele
bevolking werd gedeporteerd naar Babylon. De hoop die Hosea had uitgesproken,
dat de namen van zijn kinderen van hun negatieve bijklank verlost zouden worden,
is toen niet vervuld.
Lo Ruchama – geen erbarmen, en Lo Ammi - niet mijn volk, hebben de
Babylonische ballingschap strict genomen niet doorstaan. Want het is tot nu toe
een raadsel, waar de tien stammen gebleven zijn, al denken de Mormonen, dat
juist díe hun voorouders zijn. Maar de Joden uit het tweestammenrijk, de
Judeërs, hebben wel overleefd tot nu toe, ondanks de Babylonische ballingschap,
ondanks de diaspora, die hen over de wereld verstrooide, ondanks de holocaust,
en ondanks de precaire situatie waarin het land Israël zich nu bevindt. Het is
blijkbaar toch Gods volk, waarover Hij zich ontfermt, en de betekenis van
Jizreël, Hosea’s eerste kind, komt tot zijn recht als wij bedenken dat de
vertaling van die naam luidt: God zaait.
Wat God zaait is onuitroeibaar.
Nu wij toch over kinderen spreken, is het tijd, dat wij het tweede beeld dat
Hosea gebruikt onder de loupe houden. De profeet spreekt over het volk Israël
niet alleen als over Gods verbondspartner, Hij vergelijkt het ook met een kind.
Ook Israël is eenmaal jong geweest en God was Zijn vader.
Het groeide op in Egypte. En aan die periode wijdt de profeet een ontroerende
beschrijving. U moet die niet nalezen in de NBG-vertaling. Het hoofdstuk 11 is
defect overgeleverd, zeggen sommigen. Dat kan zeker wel voorkomen met die oude
teksten. Anderen menen, dat onze kennis van het oude Hebreeuws tekort schiet en
ook dat is niet onmogelijk. De zin van wat in de desbetreffende pericoop
geschreven staat is in elk geval twijfelachtig. De NBG kanselbijbel en de
Statenver-taling hebben de tekst niet begrepen. Dat is zonneklaar. Daarom heb ik
de Groot Nieuws Vertaling er vanmorgen bijgehaald. Zij steunt op Buber, die wel
de beste kenner van zijn moedertaal mag heten. Iedereen die zelf kinderen heeft
gehad of neefjes en nichtjes, kan meeleven met de gevoelens van God de Vader,
die Zijn zoontje koestert, het leert lopen, het optilt en aan zijn wangen legt,
het verzorgt als het ziek is, en het ook te eten geeft op zijn tijd. We kunnen
er helemaal inkomen, zoals Hosea het voor ons afschildert. En als Israël dan
volwassen is, wil het niet naar zijn Vader luisteren. Dat is in overeenstemming
met zijn naam, die door Ds. Oussoren in diens werkvertaling van het OT met
Godsvechter wordt weergegeven.
En het klopt ook met de werkelijkheid, want het Godsvolk vecht voortdurend met
God zijn Vader, net als vele aardse vaders met hun beminde zonen.
En ook de kinderen van God, die later uit de heidense wereld op de Joodse stam
geënt zijn, blijken verre van gehoorzaam te zijn. Wij kunnen moeiteloos de
verwijten van Gods zijde, die ons uit het OT tegemoet komen, op onszelf
toepassen. Niet zonder reden beginnen al onze kerkdiensten met een acte van
verootmoediging en berouw. Hopelijk wil God ons vergeven, maar Orthodoxe Joden,
aan wie wij niets vragen en die dus ook niets mededelen, zullen in eigen kring
ons zeker verwijten blijven maken, omdat wij ons niet aan de drie Joodse feesten
houden, (Pasen, het Wekenfeest en Loofhutten,) de sabbath niet vieren, en het
niet zo nauw nemen met besluiten, die indertijd toch door onze geestelijke
voorouders genomen zijn in Jeruzalem.
Wij respecteren immers niet volledig, dat wij ons moeten onthouden van het
nuttigen van spijzen die bloed bevatten. In de oud-christelijke literatuur, uit
de tijd, dat hele gemeenten nog uit Joden bestonden, klinken dergelijke geluiden
nog door. Wij geven er ons doorgaans geen rekenschap van, dat ons Heilig
Avondmaal een afbeelding dienst te zijn van de éénheid van Joden
en heidenen die christen zijn geworden.
Dit besef begint overigens te groeien bij de theologische faculteiten, zoals
bijv. in Amsterdam en in Brussel.
Misschien wordt het nog eens wat met die toenadering tussen twee potentiële
broers, waarvan de ene nog ongehoorzamer is dan de andere. U mag zelf raden wie
ik bedoel.
Met dat al heb ik nog niet veel gezegd over het vers, dat de aanleiding vormde
om ons te verdiepen in de profetieën van Hosea. Het is niet eens helemaal
correct geciteerd in het NT. De nadruk ligt bij Hosea immers op de
ongehoorzaamheid van de zoon. Hoewel de Vader hem met alle zorg omringd had,
liep hij van zijn Vader weg, toen die hem bij zich riep. Toch keerde God zich
niet van Zijn volk af, maar bevrijdde het desondanks uit Egypte, uit de
slavernij, waarin het beland was.
Dat laatste is het nu juist, waar Mattheüs aandacht voor vraagt. Jezus’
bestemming was het om in Zijn strijd tegen alle kwaad net als het volk Israël
te belanden in een positie van gebondenheid. De vlucht naar Egypte was er een
teken van, dat de gevestigde machten in de wereld het voorzien hadden op de
komende wereldheerser. En Gods ingrijpen, dat hem van koning Herodes’ overval
bevrijdde, toonde aan dat Jezus altijd ontsnappen zou aan de gevaren, die Hem
vanaf het begin van Zijn leven zouden bedreigen.
Alles wel beschouwd leek Jezus in bijna niets op het ongehoorzame Israël.
Egypte was voor Hem ook veeleer een toevluchtsoord dan een gevangenis.
Alleen uiterlijk leken de situatie van de opgroeiende Jezus en die van het
gestadig toenemende Godsvolk op elkaar. Ze waren beide enige tijd in Egypte,
toen ze groeiden en opgroeiden.
Verder hadden hun omstandigheden niet veel gemeen.
Maar Mattheüs ziet er desondanks een vervulling in. Vanuit zijn standpunt is
die hierin gelegen, dat Jezus die nog maar net het levenslicht had aanschouwd,
al dadelijk met de dood bedreigd wordt. Zodra Hij op het wereldtoneel verschijnt,
loert de dood in de coulissen. En daarin lijkt Zijn bestaan op dat van het
Godsvolk, eerst van Joden en dan van Joden en heidenen samen. De vervulling van
Gods beloften bestaat steeds daarin, dat het Godsvolk in zware rampen niet ten
onder gaat als zodanig, en dat Jezus door de dood heengaat, door Gods ingrijpen.
Jezus is in de wereld gekomen om eeuwig leven te geven aan degenen die Hem
hebben aangenomen, en Hij is ook zelf aan het verderf ontkomen.
Hij is het brood des levens. Hij schenkt ons de wijn van Zijn koninkrijk. Door
Zijn volmaakte gehoorzaamheid, tot in de dood, mocht Hij ook ons, die vanmorgen
hier aan tafel gaan, tot deelgenoten in Zijn levensgang maken. Zo gaat God om
met Zijn kinderen: het nieuwe jaar is net begonnen, en als wij dan de eerste
pagina’s van het eerste evangelie opstaan, mogen we een woord van bevrijding
beluisteren en lezen: God riep Zijn Zoon uit het land van de slavernij en de
dood terug in het leven.
Het geldt ook voor ons.
Leest U het maar gerust in het meervoud: God riep Zijn zonen en dochters, ja, al
Zijn kinderen, mannen en vrouwen, bij Zich om hen een voorsmaak te geven van het
eeuwige leven met Hem en met Jezus in het koninkrijk der hemelen. Ons nieuwe
jaar begint met dat eeuwige geluk!
Amen.
DE
WERELD IS WIJD EN GODS GOEDHEID IS GROOT
VANUIT ONS AANDEEL MOGEN WIJ HELPEN EN DELEN,
NU IN DE COLLECTE, STRAKS WEER ANDERS
collecte
gebed over de gaven
LIEVE GOD, WILT U ALSTUBLIEFT ZEGENEN WAT WE HIER BIJELKAAR HEBBEN GEBRACHT,
ZODAT HET IS TOT EER VAN UW NAAM,
EN ZODAT HET UW GEMEENTE WERELDWIJD TEN GOEDE KOMT.
LAAT HET EEN OFFER ZIJN, DAT ONZE DANKBAARHEID EN LIEFDE UITDRUKT,
DOOR JEZUS CHRISTUS, ONZE HEER. AMEN
VoorBEDEN
Geloofd
zijt Gij, Heer van hemel en aarde, dat Gij U over Uw schepselen ontfermd hebt en
Uw eengeboren Zoon als mens ter wereld hebt doen komen.
Wij danken U voor de verlossing, die Gij ons bereid hebt door het heilig offer
van het lichaam en bloed van onze Heer Jezus Christus, aan het kruishout
gebracht.
Wij loven U om Zijn heerlijke opstanding uit de doden, en om Zijn Hemelvaart tot
Uw eeuwig heiligdom, waar wij in Hem onze hogepriester, altijd tegenwoordig zijn
voor U.
In Zijn naam bidden wij U, Heer, zend ons Uw Heilige Geest en geef, dat wij
onder brood en wijn het waarachtig lichaam en bloed van Uw Zoon met waar geloof
en dankzegging ontvangen mogen.
Breng Uw uitverkorenen van de einden der aarde samen in Uw rijk en doe ons de
wederkomst van Uw Zoon in gelovig vertrouwen verwachten.
U zij eer in eeuwigheid. Amen.
ONZE VADER, DIE IN DE HEMEL ZIJT,
UW NAAM WORDE GEHEILIGD
UW RIJK KOME
UW WIL GESCHIEDE, ZOALS IN DE HEMEL ZO OOK OP AARDE.
GEEF ONS HEDEN ONS DAGELIJKS BROOD
EN VERGEEF ONS ONZE SCHULDEN,
ZOALS OOK WIJ VERGEVEN ONZE SCHULDENAREN
EN LEID ONS NIET IN VERZOEKING
MAAR VERLOS ONS VAN HET KWADE
In de nacht, toen onze Heer Jezus Christus verraden werd, nam Hij het brood,
dankte, brak het en gaf het aan Zijn discipelen en zeide:
Neemt en eet, dit is Mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot Mijn
gedachtenis.
Evenzo nam Hij de beker na de maaltijd, dankte, gaf hun die en zeide:
Neemt en drinkt allen daaruit, want deze beker is het nieuwe verbond in Mijn
bloed, dat voor u vergoten wordt tot vergeving van zonden; doet dit, zo dikwijls
ge die drinkt, tot Mijn gedachtenis.
Uitdeling
(De vrede van God, die alle verstand te boven gaat, wil Uw harten en gedachten
bewaren in Christus Jezus onze Heer.)
Laten
wij God danken met het zingen van psalm 103: 1 en 3
De Heer zegene u en behoede u;
de Heer doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig;
de Heer verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede.