Dienst op 4 januari in de Lutherse kerk te Zeist    Organist Eddy Vliem

 

 

IN DE NAAM VAN DE VADER EN DE ZOON EN DE HEILIGE GEEST.
Amen
ONZE HULP IS IN DE NAAM VAN DE HEER
die hemel en aarde gemaakt heeft

Heer, vergeef ons al wat wij misdeden
en laat ons weer in vrede leven

ZO LIEF HAD GOD DEZE WERELD, DAT  HIJ ZIJN ENIGGEBOREN ZOON GEGEVEN HEEFT, OPDAT IEDER DIE IN HEM GELOOFT AAN HET VERDERF ONTKOMT, EN EEUWIG LEVEN HEBBEN MAG!

Introïtus-psalm   98:1 en 2 .


LAAT ONS DE HEER AANROEPEN OM ONTFERMING MET DE NOOD VAN DEZE WERELD,
EN LAAT ONS ZIJN NAAM PRIJZEN,
WANT AAN ZIJN BARMHARTIGHEID IS GEEN EINDE



zondagsgebed
Heer, onze God, laat Uw Heilige Geest in ons zijn, 
opdat heel ons leven in het komende jaar van Uw genade getuigt. 
Door Jezus Christus, onze Heer. Amen.

lezing OT Hosea 1: 1 – 2: 3 en 11: 1 - 4

Dit is de boodschap die de Heer richtte tot Hosea, de zoon van Beëri, in de tijd dat Uzzia, Jotam, Achaz en Hizkia koning waren van Juda. Jerobeam, de zoon van Joas, was toen koning van Israël.
Hosea’s vrouw en kinderen, een teken van Israëls ontrouw
Toen de Heer bij monde van Hosea tot zijn volk begon te spreken, zei hij tegen hem:
‘Ga met een vrouw trouwen, een hoer,
bij wie je kinderen verwekt
die even trouweloos zullen zijn als zij;
want dit land is mij ontrouw geworden,
het gaat achter vreemde goden aan als een hoer.’

Toen ging Hosea trouwen met Gomer, de dochter van Diblaïm.
Zij werd zwanger en schonk hem een zoon.
De Heer zei tegen hem: ‘Noem hem Jizreël,
want het duurt niet lang meer,
of ik straf het koningshuis van Jehu
voor het bloedbad aangericht in Jizreël;
aan het koningschap in Israël maak ik een eind.
Als die dag aanbreekt, vernietig ik Israëls legermacht
in het dal van Jizreël.’
Opnieuw werd Gomer zwanger; zij bracht een dochter ter wereld. De Heer zei tegen Hosea:
‘Noem haar Lo-Ruchama: Zonder medelijden;
want met het volk van Israël heb ik geen medelijden meer,
ik bekommer mij niet langer om hen!
Maar met het volk van Juda zal ik wel medelijden hebben.
Ik ben de Heer, hun God, ik zal hen redden;
maar niet door oorlogsgeweld, niet door boog of zwaard,
niet door paarden of ruiters.’
Toen Gomer haar dochter niet langer de borst gaf, werd zij opnieuw zwanger en bracht een zoon ter wereld.
De Heer zei: ‘Noem hem Lo-Ammi: Niet mijn volk;
want jullie zijn mijn volk niet meer
en ik zal er voor jullie niet meer zijn.’
2: 1 Eens zullen de Israëlieten talrijk zijn,
als het zand van de zee, dat niet te meten of te tellen is.
Eens is tegen hen gezegd: Jullie zijn mijn volk niet meer.
Dan worden zij genoemd: Kinderen van de levende God.
Zij zullen zich herenigen, de volken van Juda en Israël.
Zij stellen één man aan het hoofd
en maken zich meester van het land.
Een grote dag zal het zijn, de dag van Jizreël!
3. Spreek dan je broeders aan met: Volk van God,
en groet je zusters met: Volk waarmee God medelijden heeft.
11: 1 – 4 Het boek:
"Toen Israël nog een kind was, hield Ik ervan als van een zoon en haalde het volk uit Egypte. 2 Maar hoe meer Ik haar riep, des te meer rebelleerde zij, bracht offers aan Baäl en brandde wierook voor gesneden afgodsbeelden.
3 Ik heb haar leren lopen, Ik hield haar in mijn armen, maar zij wilde niet erkennen dat Ik het was die haar genas. 4 Zoals een mens zijn lievelingsrund leidt (a), zo leidde Ik Israël met banden van liefde. Ik tilde haar juk op als het tegen de kaken drukte. Ik boog Mij naar haar over en gaf haar te eten.

11
Groot Nieuws
De Heer zegt:
‘Toen Israël nog een kind was
heb ik hem liefgekregen,
ik heb hem uit Egypte geroepen
en hem mijn zoon genoemd.
Maar hoe mijn profeten hen ook riepen,
de Israëlieten liepen van mij weg;
zij brachten offers aan de Baäls
en ontstaken offers voor de afgodsbeelden.
Terwijl ik het toch was
die Israël leerde lopen
en het op mijn armen nam.
Maar zij wilden niet erkennen
dat ik hen verzorgde.
Ik leidde hen met zachte hand
en voerde hen liefdevol mee.
Als ouders die hun kind opbeuren
om het tegen de wang te drukken,
zo was ik voor hen.
Ik boog mij naar ze toe
en ik gaf hun te eten.

psalm 103:5

epistel .Handelingen 15: 19 - 33.
Dit is een gedeelte uit de toespraak van Jacobus, de broer van Jezus en eerste bisschop van Jeruzalem.
19 
Daarom ben ik van mening dat we de niet-Joden die zich tot God keren, geen moeilijkheden in de weg mogen leggen. 20 We moeten hun alleen schrijven dat ze zich te onthouden hebben van wat onrein maakt: van alles wat afgoden gewijd is, van verboden huwelijken, van vlees waaruit het bloed niet is weggelopen, en van bloed zelf. 21 Want sinds mensenheugenis heeft Mozes in elke stad zijn woordvoerders, die iedere sabbat in de synagoge zijn wet voorlezen.’
De brief aan de niet-Joodse christenen
22 Toen besloten de apostelen en de oudsten met instemming van de hele gemeente, een paar mannen uit hun midden met Paulus en Barnabas mee te sturen naar Antiochië. Het werden: Judas, ook Barsabbas geheten, en Silas. Beiden stonden bij de gelovigen in hoog aanzien. 23 Men gaf hun de volgende brief mee:

‘De apostelen en de oudsten groeten hartelijk hun broeders van niet-Joodse afkomst in Antiochië, Syrië en Cilicië. 24 Wij hebben vernomen dat enigen van ons u met hun woorden hebben verontrust, u in verwarring hebben gebracht, terwijl wij hun niets hadden opgedragen. 25 Daarom hebben we eenstemmig besloten een paar mannen uit te kiezen om met onze dierbare Barnabas en Paulus mee te gaan. 26 Het zijn mensen die hun leven gewaagd hebben voor de naam van onze Heer Jezus Christus. 27 We hebben Judas en Silas afgevaardigd; zij zullen hetzelfde mondeling overbrengen. 28 De heilige Geest en wij namen het besluit, dat het goed was u niet méér op te leggen dan wat strikt noodzakelijk is: 29 onthoud u van voedsel dat aan afgoden geofferd is, van bloed, van vlees waaruit het bloed niet is weggelopen en van verboden huwelijken. Als u zich van deze dingen verre houdt, is alles in orde. Vaarwel.’

30 
Ze namen afscheid en reisden naar Antiochië.
Daar riepen ze de groep van gelovigen in vergadering bijeen en overhandigden hun de brief. 31 Toen hij was voorgelezen, was men blij over de bemoedigende inhoud. 32 Judas en Silas, die profeten waren, spraken ook zelf nog de broeders toe met vele woorden van bemoediging. 33 Ze brachten er enige tijd door. Toen lieten de gelovigen hen teruggaan met de vredewens voor degenen die hen gestuurd hadden.

psalmwoord . Halleluja! Hij heeft gedacht aan Zijn goedertierenheid, en aan Zijn trouw jegens het huis van Israël; alle einden der aarde hebben aanschouwd het heil van onze God! HALLELUJA!


Gezang 140: 1 t/m 4  = Lied 468



het heilig evangelie staat geschreven bij: Mattheüs 2: 13 - 15
De vlucht naar Egypte
13 Na hun vertrek kreeg Jozef een droom. Een engel van de Heer verscheen hem en zei: ‘Sta op, en vlucht met het kind en zijn moeder naar Egypte, en blijf daar tot ik het u zeg. Want Herodes wil het kind laten opsporen en doden.’
14 Jozef stond op en week nog diezelfde nacht met het kind en zijn moeder uit naar Egypte.
15 Daar bleef hij tot de dood van Herodes. Zo ging in vervulling wat de Heer door de profeet gezegd heeft:
Uit Egypte heb ik mijn Zoon geroepen.
ZALIG DIE HET WOORD VAN GOD HOREN
EN ER GEHOOR AAN GEVEN



Preek
GENADE ZIJ U EN VREDE VAN GOD ONZE VADER EN VAN JEZUS CHRISTUS, ONZE HEER.

Mattheüs 2: 15b Zo ging in vervulling wat de Heer door de profeet gezegd heeft:  Uit Egypte heb ik mijn Zoon geroepen.

Lieve vrienden,

Deze tekst uit Mattheüs, die het onderwerp van mijn preek zal zijn, bevat een citaat uit het Oude Testament, dat daar gevonden wordt in de profetieën van Hosea. Het neemt ons mee naar een turbulente tijd, die enige gelijkenis vertoont met de onze. Een paar grootmachten hebben het in de wereld voor het zeggen, en kleine staatjes moeten daar terdege rekening mee houden. Het volk van God was in Hosea’s dagen al twee eeuwen geen staatkundige eenheid meer. Het was na Salomo;s dood verdeeld over een Zuidrijk, dat de naam Juda droeg, en twee stammen omvatte, te weten Juda en Benjamin, en een tienstammenrijk ten Noorden daarvan, dat Israël heette. Ook werd het wel aangeduid met Efraïm, naar de meest volkrijke stam.
De grote mogendheden, twee in getal, waren Egypte en Assyrië, dat zijn machtscentrum had in het tegenwoordige Irak. Die beide betwistten elkaar de heerschappij over de wereld. Een verstandige koning hield ze te vriend en trachtte ze zo mogelijk tegen elkaar uit te spelen. Tijdens Hosea was Jerobeam II de regerende vorst in Israël. Hij was nogal succesvol. De economie groeide onder zijn bewind, en omdat tussen zijn eigen oostgrens en de Assyrische westgrens nog het bufferstaatje Aram gelegen was, dat vanzelf meer dan Israël blootgesteld was aan de veroveringszucht van de Assyriërs, breidde Jerobeam zijn gebied uit ten koste van Aram. Zijn volk was zeer tevreden over hem. Maar de profeet was dat niet, evenmin als de profeet Amos, die ongeveer gelijktijdig in het rijk van Jerobeam II optrad.
Amos signaleerde in Israël sociale onrechtvaardigheid. Die treedt snel op als de maatschappelijke economische krachtent vrij spel krijgen. Dat is een verschijnsel van alle tijden.
Slimme ondernemers worden spoedig rijk, en degenen die het tempo niet bij kunnen houden voelen zich dan uitgebuit en worden mogelijk ook uitgebuit.
Hosea legt heel andere accenten.
Hij gebruikt twee beelden, die zijn boodschap moeten illustreren.
In het eerste hoofdstuk toont hij ons het gezin, dat hij op Gods bevel heeft gesticht. Onze officiële kanselbijbel spreekt enigszins verhuld over zijn huwelijk met een ontuchtige vrouwe.
Maar onze tijd is niet zo preuts meer en zo keert in de hedendaagse Groot Nieuws vertaling de oude term uit de statenbijbel weer terug. Hosea’s vrouw gaf zich over aan hoererij, en dat moeten we waarschijnlijk ook letterlijk zo opvatten als het ons in de oren klinkt. De profeet had zijn vrouw van de Walletjes geplukt. Hij stak dat niet onder stoelen of banken. Integendeel: openlijk beeldde hij in zijn huwelijksleven af wat er mis was in de relatie tussen Israël en God. Die twee hadden een verbond met elkaar, dat vergelijkbaar was met een huwelijksrelatie. Maar Israël, hier voorgesteld als echtgenote van God, gaf zich over aan avonturen met andere goden. Israël verlustigde zich in afgodendienst. Als we goed lezen en aandachtig luisteren, bemerken we, dat het dus toch niet in de eerste plaats om de hoererij gaat, al maakte die wel degelijk een onderdeel uit van de Baälscultus.
Men had daar gewijde priesteressen, die op deze wijze geld in het laatje van de tempel brachten. Toch is het niet deze hoererij die voor alles wordt afgekeurd, het is het zich afkeren van de God, die met Israël een verbond gesloten had. Als in de profetie van hoererij gesproken wordt, hebben we te maken met een verwijzing naar de dienst van vreemde goden. Dat is de wezenlijke oorzaak van wat in het OT de toorn van God genoemd wordt.
In de vaderlandse volkskerk is de eeuwen door daar gloedvol over gepreekt, onder het motto: Wie God verlaat heeft straf op straf te vrezen.

Maarten ’t Hart, de bekende schrijver, is onder dit geklank opgegroeid. Hij is nu volwassen en meent beter te weten. Laatst zei hij op de televisie, met een vriendelijk glimlach naar  de kijkers: Wie God verlaat heeft niets te vrezen. Zou dat waar zijn?
Van heel andere kant hoorde ik onlangs een vraag stellen, die ons te denken kan geven.
Ik citeer een Mormoonse predikant uit Amsterdam.
De kerken zijn leeg en de gevangenissen zitten overvol, zou daar misschien een verband tussen bestaan?
Met Israël is het in elk geval slecht afgelopen.
Nadat Assyrië Aram had opgeslokt, veroverde het vervolgens Israël en de hele bevolking werd gedeporteerd naar Babylon. De hoop die Hosea had uitgesproken, dat de namen van zijn kinderen van hun negatieve bijklank verlost zouden worden, is toen niet vervuld.
Lo Ruchama – geen erbarmen, en Lo Ammi - niet mijn volk, hebben de Babylonische ballingschap strict genomen niet doorstaan. Want het is tot nu toe een raadsel, waar de tien stammen gebleven zijn, al denken de Mormonen, dat juist díe hun voorouders zijn. Maar de Joden uit het tweestammenrijk, de Judeërs, hebben wel overleefd tot nu toe, ondanks de Babylonische ballingschap, ondanks de diaspora, die hen over de wereld verstrooide, ondanks de holocaust, en ondanks de precaire situatie waarin het land Israël zich nu bevindt. Het is blijkbaar toch Gods volk, waarover Hij zich ontfermt, en de betekenis van Jizreël, Hosea’s eerste kind, komt tot zijn recht als wij bedenken dat de vertaling van die naam luidt: God zaait.
Wat God zaait is onuitroeibaar.
Nu wij toch over kinderen spreken, is het tijd, dat wij het tweede beeld dat Hosea gebruikt onder de loupe houden. De profeet spreekt over het volk Israël niet alleen als over Gods verbondspartner, Hij vergelijkt het ook met een kind. Ook Israël is eenmaal jong geweest en God was Zijn vader.
Het groeide op in Egypte. En aan die periode wijdt de profeet een ontroerende beschrijving. U moet die niet nalezen in de NBG-vertaling. Het hoofdstuk 11 is defect overgeleverd, zeggen sommigen. Dat kan zeker wel voorkomen met die oude teksten. Anderen menen, dat onze kennis van het oude Hebreeuws tekort schiet en ook dat is niet onmogelijk. De zin van wat in de desbetreffende pericoop geschreven staat is in elk geval twijfelachtig. De NBG kanselbijbel en de Statenver-taling hebben de tekst niet begrepen. Dat is zonneklaar. Daarom heb ik de Groot Nieuws Vertaling er vanmorgen bijgehaald. Zij steunt op Buber, die wel de beste kenner van zijn moedertaal mag heten. Iedereen die zelf kinderen heeft gehad of neefjes en nichtjes, kan meeleven met de gevoelens van God de Vader, die Zijn zoontje koestert, het leert lopen, het optilt en aan zijn wangen legt, het verzorgt als het ziek is, en het ook te eten geeft op zijn tijd. We kunnen er helemaal inkomen, zoals Hosea het voor ons afschildert. En als Israël dan volwassen is, wil het niet naar zijn Vader luisteren. Dat is in overeenstemming met zijn naam, die door Ds. Oussoren in diens werkvertaling van het OT met Godsvechter wordt weergegeven.
En het klopt ook met de werkelijkheid, want het Godsvolk vecht voortdurend met God zijn Vader, net als vele aardse vaders met hun beminde zonen.
En ook de kinderen van God, die later uit de heidense wereld op de Joodse stam geënt zijn, blijken verre van gehoorzaam te zijn. Wij kunnen moeiteloos de verwijten van Gods zijde, die ons uit het OT tegemoet komen, op onszelf toepassen. Niet zonder reden beginnen al onze kerkdiensten met een acte van verootmoediging en berouw. Hopelijk wil God ons vergeven, maar Orthodoxe Joden, aan wie wij niets vragen en die dus ook niets mededelen, zullen in eigen kring ons zeker verwijten blijven maken, omdat wij ons niet aan de drie Joodse feesten houden, (Pasen, het Wekenfeest en Loofhutten,) de sabbath niet vieren, en het niet zo nauw nemen met besluiten, die indertijd toch door onze geestelijke voorouders genomen zijn in Jeruzalem.
Wij respecteren immers niet volledig, dat wij ons moeten onthouden van het nuttigen van spijzen die bloed bevatten. In de oud-christelijke literatuur, uit de tijd, dat hele gemeenten nog uit Joden bestonden, klinken dergelijke geluiden nog door. Wij geven er ons doorgaans geen rekenschap van, dat ons Heilig Avondmaal een afbeelding dienst te zijn van de éénheid van Joden en heidenen die christen zijn geworden.
Dit besef begint overigens te groeien bij de theologische faculteiten, zoals bijv. in Amsterdam en in Brussel.
Misschien wordt het nog eens wat met die toenadering tussen twee potentiële broers, waarvan de ene nog ongehoorzamer is dan de andere. U mag zelf raden wie ik bedoel.
Met dat al heb ik nog niet veel gezegd over het vers, dat de aanleiding vormde om ons te verdiepen in de profetieën van Hosea. Het is niet eens helemaal correct geciteerd in het NT. De nadruk ligt bij Hosea immers op de ongehoorzaamheid van de zoon. Hoewel de Vader hem met alle zorg omringd had, liep hij van zijn Vader weg, toen die hem bij zich riep. Toch keerde God zich niet van Zijn volk af, maar bevrijdde het desondanks uit Egypte, uit de slavernij, waarin het beland was.
Dat laatste is het nu juist, waar Mattheüs aandacht voor vraagt. Jezus’ bestemming was het om in Zijn strijd tegen alle kwaad net als het volk Israël te belanden in een positie van gebondenheid. De vlucht naar Egypte was er een teken van, dat de gevestigde machten in de wereld het voorzien hadden op de komende wereldheerser. En Gods ingrijpen, dat hem van koning Herodes’ overval bevrijdde, toonde aan dat Jezus altijd ontsnappen zou aan de gevaren, die Hem vanaf het begin van Zijn leven zouden bedreigen.
Alles wel beschouwd leek Jezus in bijna niets op het ongehoorzame Israël.
Egypte was voor Hem ook veeleer een toevluchtsoord dan een gevangenis.
Alleen uiterlijk leken de situatie van de opgroeiende Jezus en die van het gestadig toenemende Godsvolk op elkaar. Ze waren beide enige tijd in Egypte, toen ze groeiden en opgroeiden.
Verder hadden hun omstandigheden niet veel gemeen.
Maar Mattheüs ziet er desondanks een vervulling in. Vanuit zijn standpunt is die hierin gelegen, dat Jezus die nog maar net het levenslicht had aanschouwd, al dadelijk met de dood bedreigd wordt. Zodra Hij op het wereldtoneel verschijnt, loert de dood in de coulissen. En daarin lijkt Zijn bestaan op dat van het Godsvolk, eerst van Joden en dan van Joden en heidenen samen. De vervulling van Gods beloften bestaat steeds daarin, dat het Godsvolk in zware rampen niet ten onder gaat als zodanig, en dat Jezus door de dood heengaat, door Gods ingrijpen. Jezus is in de wereld gekomen om eeuwig leven te geven aan degenen die Hem hebben aangenomen, en Hij is ook zelf aan het verderf ontkomen.
Hij is het brood des levens. Hij schenkt ons de wijn van Zijn koninkrijk. Door Zijn volmaakte gehoorzaamheid, tot in de dood, mocht Hij ook ons, die vanmorgen hier aan tafel gaan, tot deelgenoten in Zijn levensgang maken. Zo gaat God om met Zijn kinderen: het nieuwe jaar is net begonnen, en als wij dan de eerste pagina’s van het eerste evangelie opstaan, mogen we een woord van bevrijding beluisteren en lezen: God riep Zijn Zoon uit het land van de slavernij en de dood terug in het leven.
Het geldt ook voor ons.
Leest U het maar gerust in het meervoud: God riep Zijn zonen en dochters, ja, al Zijn kinderen, mannen en vrouwen, bij Zich om hen een voorsmaak te geven van het eeuwige leven met Hem en met Jezus in het koninkrijk der hemelen. Ons nieuwe jaar begint met dat eeuwige geluk!
Amen.

DE WERELD IS WIJD EN GODS GOEDHEID IS GROOT
VANUIT ONS AANDEEL MOGEN WIJ HELPEN EN DELEN,
NU IN DE COLLECTE, STRAKS WEER ANDERS

collecte

gebed over de gaven
LIEVE GOD, WILT U ALSTUBLIEFT ZEGENEN WAT WE HIER BIJELKAAR HEBBEN GEBRACHT,
  ZODAT HET IS TOT EER VAN UW NAAM,
EN ZODAT HET UW GEMEENTE WERELDWIJD TEN GOEDE KOMT.
LAAT HET EEN OFFER ZIJN, DAT ONZE DANKBAARHEID EN LIEFDE UITDRUKT,
DOOR JEZUS CHRISTUS, ONZE HEER.  AMEN

VoorBEDEN

 



Geloofd zijt Gij, Heer van hemel en aarde, dat Gij U over Uw schepselen ontfermd hebt en Uw eengeboren Zoon als mens ter wereld hebt doen komen.
Wij danken U voor de verlossing, die Gij ons bereid hebt door het heilig offer van het lichaam en bloed van onze Heer Jezus Christus, aan het kruishout gebracht.
Wij loven U om Zijn heerlijke opstanding uit de doden, en om Zijn Hemelvaart tot Uw eeuwig heiligdom, waar wij in Hem onze hogepriester, altijd tegenwoordig zijn voor U.
In Zijn naam bidden wij U, Heer, zend ons Uw Heilige Geest en geef, dat wij onder brood en wijn het waarachtig lichaam en bloed van Uw Zoon met waar geloof en dankzegging ontvangen mogen.
Breng Uw uitverkorenen van de einden der aarde samen in Uw rijk en doe ons de wederkomst van Uw Zoon in gelovig vertrouwen verwachten.
U zij eer in eeuwigheid. Amen.

ONZE VADER, DIE IN DE HEMEL ZIJT,
UW NAAM WORDE GEHEILIGD
UW RIJK KOME
UW WIL GESCHIEDE, ZOALS IN DE HEMEL ZO OOK OP AARDE.
GEEF ONS HEDEN ONS DAGELIJKS BROOD
EN VERGEEF ONS ONZE SCHULDEN,
ZOALS OOK WIJ VERGEVEN ONZE SCHULDENAREN
EN LEID ONS NIET IN VERZOEKING
MAAR VERLOS ONS VAN HET KWADE

In de nacht, toen onze Heer Jezus Christus verraden werd, nam Hij het brood, dankte, brak het en gaf het aan Zijn discipelen en zeide:
Neemt en eet, dit is Mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot Mijn gedachtenis.
Evenzo nam Hij de beker na de maaltijd, dankte, gaf hun die en zeide:
Neemt en drinkt allen daaruit, want deze beker is het nieuwe verbond in Mijn bloed, dat voor u vergoten wordt tot vergeving van zonden; doet dit, zo dikwijls ge die drinkt, tot Mijn gedachtenis.


Uitdeling
(De vrede van God, die alle verstand te boven gaat, wil Uw harten en gedachten bewaren in Christus Jezus onze Heer.)

Laten wij God danken met het zingen van psalm 103: 1 en 3


   

De Heer zegene u en behoede u;
de Heer doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig;
de Heer verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede.