Gezamenlijke dienst in de Gereformeerde kerk te Heusden, zondag 16 na
Trinitatis, 1 october 2006.
IN DE NAAM VAN DE VADER EN DE ZOON EN DE HEILIGE
GEEST.
Amen
ONZE HULP IS IN DE NAAM VAN DE HEER
die hemel en aarde gemaakt heeft.
ZO LIEF HAD GOD DEZE WERELD, DAT
HIJ ZIJN ENIGGEBOREN ZOON GEGEVEN HEEFT, OPDAT IEDER DIE IN HEM GELOOFT
AAN HET VERDERF ONTKOMT, EN EEUWIG LEVEN HEBBEN MAG!
Onze introïtuspsalm is psalm 1: 1, 2, 3
LAAT ONS DE HEER AANROEPEN OM ONTFERMING MET DE NOOD VAN DEZE WERELD,
EN LAAT ONS ZIJN NAAM PRIJZEN,
WANT AAN ZIJN BARMHARTIGHEID IS GEEN EINDE
zondagsgebed
Heer onze God, wij bidden U ons hart te zuiveren en ongeschonden te
bewaren, en zo heel Uw kerk, omdat die zonder Uw liefde en genade niet kan
bestaan.
Wij bidden U dat door Jezus Christus, onze Heer.
Amen.
lezing uit Numeri 11: 24 – 30
Korte inleiding:
Nadat het volk Israël geruime tijd heeft doorgebracht bij de Sinaï, gaat het
tenslotte op weg naar het Beloofde land. Voor het eerst horen we van
ontevredenheid van het volk over wat het als voedsel ontvangt: altijd maar
datzelfde manna en nooit eens lekker vlees zoals vroeger in Egypte... Mozes
wordt er wanhopig van. Maar God doet er iets aan. Het volk krijt meer vlees
dan het kan opeten, en Mozes mag 70 ouderlingen aanwijzen, die zijn
verantwoordelijkheden met hem gaan delen. Juist over dat laatste gaat de voor
te lezen perikoop:
24 Mozes ging naar buiten
en bracht de woorden van de HEER aan het volk over. Daarna bracht hij zeventig
oudsten van het volk bijeen en stelde hen rond de tent op.
25 Toen daalde de HEER af, in de
wolk. Hij sprak tot Mozes en droeg een deel van de geest die op hem rustte, op
de zeventig oudsten over. Zodra de geest op hen rustte begonnen ze te
profeteren. Dat is daarna niet opnieuw gebeurd.
26 Twee mannen, van wie de een
Eldad heette en de ander Medad, waren in het kamp gebleven; ze stonden wel op
de lijst van zeventig maar waren niet naar de tent gegaan. Zodra de geest op
hen rustte begonnen ook zij te profeteren, in het kamp.
27 Een jongeman rende naar Mozes
toe en zei: ‘Eldad en Medad zijn in het kamp aan het profeteren!’
28 ‘Zeg dat ze daarmee ophouden,
heer!’ zei Jozua, de zoon van Nun, die van jongs af aan Mozes’
rechterhand was geweest.
29 Maar Mozes zei: ‘Denk je
soms dat jij voor mijn belangen moet opkomen? Legde de HEER Zijn geest maar op
heel het volk! Profeteerde iedereen maar!’
30 Daarop keerden Mozes en de
oudsten van Israël naar het kamp terug.
Wij zingen psalm 78: 1 en 2
Het psalmwoord luidt: Hij heeft Zijn volk verlossing gebracht, voor
eeuwig Zijn verbond ingesteld. Heilig en ontzagwekkend is Zijn Naam. HALLELUJA!
het heilig evangelie
staat geschreven bij: Marcus 9: 30-50
Vanmorgen veroorloof ik mij een wat langere inleiding op de Evangelielezing.
Dus is het misschien goed die zittend aan te horen. Het is mijn bedoeling U
met deze inleiding een leidraad te verschaffen in de doolhof van kleine
episoden waaruit Marcus 9: 30-50 is opgebouwd. In dit hoofdstuk treffen wij
Jezus aan op Zijn weg terug uit het binnenland van Libanon naar Galilea. Hij
wil niet gestoord worden en kiest Zijn reisroute via achterwegen en weinig
begane paden. Hij neemt de tijd voor de inwijding van Zijn leerlingen in een
geheim dat voorlopig nog verborgen moet blijven. De discipelen hebben zojuist
in de buurt van Caesarea Philippi ontdekt dat Hij
de Christus is en Hij haast zich nu hun begrip van wat dat inhoudt bij te
stellen. Hij tracht ze de ogen te openen voor het ware karakter van de Messias.
Iedereen, Zijn tijdgenoten en Zijn eigen leerlingen incluis, iedereen
verbindt aan dat woord de idee van de zegevierende krijgsheer, die met Gods
hulp en door militaire macht, alle tegenstanders neerslaat. Maar Jezus ziet
het anders Hij zal de overwinning behalen op de wijze van de Mensenzoon,
de volmaakte van God gekomen mens, wiens lot het is in handen
der mensen te vallen. Hij bekoopt dat met de dood, maar wordt door God daaruit
opgewekt. De discipelen begrepen dat niet, en ik vraag me af of ik het
wel echt begrijp. Maar ik lees het hier en geef me eraan over.
Het is tenslotte zo, dat deze zacht gezegd nogal wereldvreemde boodschap na
drie eeuwen van vervolging uiteindelijk tot de Godsdienst van het
Romeinse Keizerrijk geworden is.
Het stukje uit Marcus dat we aanstonds gaan lezen, heeft voor ons gevoel een
wat onsamenhangende structuur. U zult het vast het maar een rommelig geheel vinden, maar in de tijd, dat de
Evangelieverhalen nog niet opgeschreven waren maar alleen mondeling werden
doorverteld, waren de mensen blij met een aantal trefwoorden
als geheugensteun. Het ene woord haalt dan vanzelf het andere uit. Wie hand
zegt, zegt al gauw voet en denkt aan oog.
Wie vuur zegt, zegt ook zout,
want zout werd o.a. op het vuur gegooid om het aan te wakkeren.
Dan verloor het natuurlijk daarbij zijn zoutende kracht.
En zo komt de verteller van het een op het ander.
Helaas zijn de overgeleverde spreuken over vuur en zout voor ons niet volkomen
begrijpelijk meer. Misschien is er ook wel een stukje tekst in het
oorspronkelijk verloren gegaan. Met het vuur zal bedoeld zijn dat de
volgelingen van de Messias, net als Hijzelf, aan beproevingen bloot staan. Ze
moeten in elk geval in zichzelf over zout der onbederfelijkheid beschikken dat
hun de kracht geeft in de verdrukking weerstand te bieden en ook onder elkaar
vrede te houden. De Evangelist
gaat dus voort van woord tot woord.
Maar is er ook een
gedachte die een inwendige samenhang van de tekst tot uiting brengt? Ja, die is
er. Jezus wijst Zijn leerlingen erop, dat zij net als hun meester
op vervolging voorbereid moeten zijn. Ze moeten rekenen op felle tegenstand!
Ze mogen al blij zijn als ze onderweg ergens een beker koud water in Jezus’
Naam ontvangen. Ze zijn weerloos als een kind, maar Jezus toont hun hoe ieder
die zijn arm beschermend om hen heen legt en hen om Zijnentwil ontvangt,, God
als bondgenoot mag verwachten. Er zullen ook andere, geheel onverwachte,
medestanders op hun weg komen. Daar mogen ze blij om zijn, ook als die zich
niet direct onder hun gezag stellen. Wie de discipelen van Jezus goed doet,
wordt door God beloond, en omgekeerd ook! Wie
hen kwelt is met God nog niet klaar.
Toch zullen de discipelen van buitenaf bestookt worden. Helaas niet alleen van
buitenaf, hun gedachten sporen niet vanzelf met Gods gedachten... Ze maakten
zich bijv. druk over de vraag, wie in het komende Koninkrijk der hemelen
minister-president zou worden. Jezus geeft hun ongevraagd het antwoord: “De
eerste minister is de minister van allen, dat wil zeggen: de dienaar
van allen!”
In het Grieks wordt de schroef nóg een slag aangedraaid. Je kunt minister
nl. ook vertalen met mindere, en
Jezus maakt van deze vergelijkende trap nog
even een overtreffende trap: de
minste van allemaal!
Een andere bron van gevaren is de eigen hand.
Judas’ hand zal gevuld worden,
met rampzalige gevolgen... Een misstap van de voet, en een begerige blik
kunnen al evenzeer ons op een verkeerde weg brengen. En het Evangelie heeft
gelijk wanneer het waarschuwt voor wat ons van binnenuit bedreigt.
Er wordt in dit verband gesproken over het Ge-henna. De commentaren zijn het
er niet over eens wat daarmee precies bedoeld wordt. Het komt mij het meest
waarschijnlijk voor dat hier gesproken wordt over de asvaalt van Jeruzalem in
Jezus’ tijd: de stortplaats van alles wat aan de vergankelijkheid ten offer
valt. Daar doen de wormen zich tegoed, en er brandt altijd vuur. Daar worden
ook de lijken van moordenaars verbrand. Een enge plaats dus, die vreselijke associaties oproept.
De volgelingen van Jezus echter komen daar niet. Geloof in Hem, en u hebt het
zout in u, dat alle bederf van u afweert.
Maar nu geef ik de evangelist het woord, dan hoort U het van Hem!
(Gebaar dat de gemeente kan gaan staan.) Marcus 9: 30-50.
30 Ze vertrokken uit die
streek en reisden door Galilea, maar Hij wilde niet dat iemand dat te weten
kwam,
31 want Hij was bezig Zijn
leerlingen onderricht te geven. Hij zei tegen hen: ‘De Mensenzoon wordt
uitgeleverd aan de mensen. Die zullen hem doden, maar na drie dagen zal Hij
uit de dood opstaan.’
32 Ze begrepen deze uitspraak
niet, maar durfden hem geen vragen te stellen.
33 Ze kwamen in Kafarnaüm. Toen
ze in huis waren, vroeg Hij hun: ‘Waarover waren jullie onderweg aan het
redetwisten?’
34 Ze zwegen, want ze hadden
onderweg met elkaar getwist over de vraag wie van hen de belangrijkste was.
35 Hij ging zitten en riep de
twaalf bij zich. Hij zei tegen hen: ‘Wie de belangrijkste wil zijn, moet de
minste van allemaal willen zijn en ieders dienaar.’
36 Hij pakte een kind op en zette
het in hun midden neer; Hij sloeg Zijn arm eromheen en zei tegen hen:
37 ‘Wie in mijn naam één
zo’n kind bij zich opneemt, neemt mij op; en wie mij opneemt, neemt niet mij
op, maar hem die mij gezonden heeft.’
38 Johannes zei tegen hem:
‘Meester, we hebben iemand gezien die in uw naam demonen uitdreef en we
hebben geprobeerd hem dat te beletten omdat hij zich niet bij ons wilde
aansluiten.’
39 Jezus zei: ‘Belet het hem
niet. Want iemand die een wonder verricht in mijn naam kan onmogelijk het
volgende moment kwaad van mij spreken.
40 Wie niet tegen ons is, is voor
ons.
41 Ik verzeker je: wie
jullie een beker water te drinken geeft omdat jullie bij Christus horen, die
zal zeker beloond worden.
42 Wie een van de geringen die in
mij geloven van de goede weg afbrengt, zou beter af zijn als hij met een
molensteen om zijn nek in zee gegooid werd.
43 Als je hand je op de verkeerde
weg brengt, hak hem dan af: je kunt beter verminkt het leven binnengaan dan in
het bezit van twee handen naar de Gehenna te moeten gaan, naar het onblusbare
vuur.
44 45 Als je voet je op de
verkeerde weg brengt, hak hem dan af: je kunt beter kreupel het leven
binnengaan dan in het bezit van twee voeten in de Gehenna geworpen worden.
46 47 En als je oog je op de
verkeerde weg brengt, ruk het dan uit: je kunt beter met één oog het
koninkrijk van God binnengaan dan in het bezit van twee ogen in de Gehenna
geworpen worden,
48 waar de wormen blijven knagen
en het vuur niet dooft.
49 Iedereen moet met vuur
gezouten worden.
50 Zout is goed! Maar als het
zout zijn kracht verliest, hoe zullen jullie het zijn kracht dan teruggeven?
Zorg dat jullie het zout in jezelf niet verliezen en bewaar onder elkaar de
vrede.’
Zalig die het woord van God horen en er gehoor
aan geven!
In antwoord op Gods woord willen wij ons
vertrouwen op Hem belijden met het zingen van: gezang 465 Van U zijn alle
dingen, van U, o God en Heer, van U de zegeningen...
Nog voor wij U iets vragen, voorkomt Gij ons gebed.
Wat kan ik niet ontberen wanneer Uw hand mij leidt,
wat vuriger begeren,
Heer, dan Uw heerlijkheid!
Preek
GENADE
ZIJ U EN VREDE VAN GOD
ONZE VADER EN VAN JEZUS CHRISTUS,
ONZE HEER.
Lieve mensen
De tekst van de prediking is Marcus 9:40, Wie niet tegen ons is, is voor ons.
Het eerste wat opvalt aan mijn tekst van vanmorgen is het positieve geluid dat
erin te beluisteren valt. Wie niet tegen ons is, is voor ons. Dat klinkt al
dadelijk beter dan het omgekeerde: wie niet voor ons is, ìs tegen ons.
Deze laatste spreuk spoort aan tot de strijd. Maar de woorden, die wij
vanmorgen uit Jezus’ mond horen, wekken op tot samenwerken of gunnen anderen in ieder geval de vrijheid
om ongehinderd bezig te zijn.
Toch zit er wel iets van een forse tegenstelling in dat ‘tegen ons’ en
‘voor ons’...
Mijn jeugd en de Tweede Wereldoorlog die daar een eind aan maakte, waren in
mijn leven de tijden waarin ik het meest met zulke krasse tegenstellingen te
maken heb gehad. Daar was natuurlijk de Duitse bezetting van ons vaderland,
die ons als Nederlanders op een hoop dreef. Hoewel ik tamelijk losjes Hervormd
ben opgegroeid, heb ik toch ervaren, dat wij in de Grote kerk, zoals ze
genoemd werd onder het volk, als Nederlanders bij elkaar waren. Ruim twee
derde van de bevolking was toen Hervormd of Gereformeerd, en voor mijn gevoel
lag daar de spil van het geestelijk verzet.
Historisch zal het beeld, dat ik nu schets, wel niet helemaal kloppen. Maar
toen beleefde ik in mijn eigen kerk dat gevoel van ‘wij goede Nederlanders
tegenover de vijand’, in mijn eigen kerk dus, waar het Woord in vrijheid
gesproken werd.
De Vaderlandse Volkskerk nam de taak weer op zich, die zij vervuld had in de
tijd van Willem van Oranje.
Vanwege dat opkomen voor de vrijheid was de Hervormde Kerk voor mij de ware
kerk, al had ze haar gebreken.
Tot mijn jeugd behoorde ook de scherpe tegenstelling tot de Roomse kerk. Als
Protestantse jongere kwam ik nooit met Roomse leeftijdgenoten in aanraking.
Alleen een moeder met twee ongehuwde middelbare dochters die naast ons woonden
bleken R.K. te zijn. Ze waren hun hele leven lang altijd alleraardigst voor
mij, al mochten ze van hun pastoor nooit een door mij geleide kerkdienst
bijwonen.
Maar na de oorlog woonde ik een tijdje in het land van de hertog van Alva,
waar de kerk van Rome toen oppermachtig was.
De kennismaking met dat instituut daar was een benauwende ervaring. Gelukkig
boeide de krachtig opkomende Oecumenische Beweging me zodanig,dat ik niet in
antipapisme wilde blijven hangen. In de militaire dienst, waarin ik als
luchtmachtpredikant verzeilde gedurende bijna 20 jaar, stond bovendien naast
iedere predikant een aalmoezenier op datzelfde onderdeel, en ik had mijn werk
eenvoudig niet kunnen doen zonder met mijn ‘tegenover’ samen op te trekken.
Toen ik nader met Roomse en andere Geestelijke verzorgers kennis maakte, ben
ik gaandeweg tot compleet andere gedachten gekomen dan waarmee ik begonnen was. En zo’n zin als “Wie niet tegen ons
is, is voor ons”, zo op het oog
een triviale zin waar ik al vele malen overheen gelezen heb, maar die vandaag
het onderwerp van mijn prediking is, zo’n eenvoudige zin bevat nu voor mij
een kernpunt van het evangelie.
De sleutel van het verstaan ervan ligt besloten in onze lezing uit Numeri.
Daar doet zich als enige plaats in het O.T. een met Mattheüs enigszins 9
vergelijkbare situatie voor.
Wat de twee mannen Eldad en Medad,
wier namen opgetekend staan voor God, doet
profeteren, dat wil zeggen: in vervoering doet komen, is
hun directe band met God. Ze bevinden zich weliswaar niet op de
afgesproken plaats van samenkomst, maar hun geestelijke mobieltjes reageren
ook in het tentenkamp op de signalen die Gods Geest uitzendt. Zij treden op
het zelfde moment in trance als de anderen die bij de Tent van God zijn.
En ik begrijp nu dat je niet boos moet worden of jaloers, zoals Jezus’
geliefde discipel Johannes of Mozes’ toekomstige opvolger Jozua. Nee, het
zijn juist gelegenheden om blij en enthousiast van te worden. En ook wij
moeten dus niet een zuur gezicht zetten als buiten ons om God over dienaren
blijkt te beschikken die op hun wijze Zijn wil volvoeren...
En het diepste geheim wordt ons in Numeri ook nog onthuld. Maar daarvoor moet
u wel wat Hebreeuws kennen. De naam Eldad betekent namelijk: Gods beminde,
en reken maar dat Johannes, Jezus’ geliefde discipel, de woordspeling en de
erin verborgen aanmerking van Jezus gehoord heeft, ondanks het feit dat bijna
iedere expliciete verwijzing naar Numeri 11 in Marcus 9 ontbreekt. Jozua zegt
tot Mozes: U moet dat verhinderen, dat profeteren. En Johannes sprak
ook van een poging om te verhinderen. Dat woord verhinderen is een woord dat
de situatie van Numeri 11 beheerst. Jozua dringt er op aan, Mozes keurt het af. Johannes gebruikt het in Marcus 9 en Jezus verbiedt
het. En
Johannes hoort Jezus wel zeggen: was jij maar liever een Eldad of
een Medad, in plaats van als stoorzender op te treden.
Johannes hoort het wel, want de Joden hebben een scherp gehoor, dat
kunnen de discussies in de Talmoed ons leren.
U wilt vast nog even weten wat Medad dan betekent. Dat is een zelfstandig
naamwoord waarmee de liefde wort aangeduid. Die eigennaam zou wel vertaald
kunnen worden met: Gods welbehagen.
En dat het geheimenis, dat is waar het op aankomt: op Gods welbehagen in de
mensen.
“Wie niet tegen ons is, is voor
ons”.
Daar zit toch niet alleen de triviale boodschap in, dat het in het leven nu
eenmaal vaak om een ‘of - of’ situatie gaat, bijvoorbeeld: als hij onze
vijand niet is, moet hij wel een vriend van ons zijn. Dat is in de practijk
helemaal niet zo.
Er zijn immers ook onverschillige mensen of opportunisten. Jezus bedoelt hier
echt iets heel anders. Hij zegt immers ook dat niemand eerst in Zijn naam een
wonder zal doen en even later diezelfde naam zal smaden. Dat is althans niet
aannemelijk en het is verkeerd om van zo’n kwade veronderstelling uit te
gaan.
Waar het echt om gaat is, dat er ook buiten onze kring mensen zijn in wie God
een welbehagen heeft, en die vóór ons zijn, ook al zijn ze niet van onze
kerk.
Zo denk ik dat in onze tijd de gedachte van één ware geïnstitutionaliseerde
kerk niet vol te houden is. Ik zeg dat niet uitgaande van de verkeerde
handelingen of van ten onrechte verabsoluteerde dogma’s, die in alle kerken
voorkomen, maar juist omgekeerd op grond van de sublieme verschijnselen die we
ook overal in grote en rijke verscheidenheid aantreffen... Gods genade is te
groot voor een instituut...
In de Oosters-Orthodoxe kerken zingen ze, dat het een lieve lust is, en
misschien is het verhaal wel waar, dat de heidense Russen zich in het verleden
tot het Christendom bekeerd hebben omdat de kerkkoren in Constantinopel (nu
Istanbul) zongen met engelenstemmen. Maar ook de Britten hebben een rijke
traditie van kerkzang.
Op het gebied van preken hebben Protestanten een naam verkregen. De
predikantsopleiding is erop gericht het Woord van God de mensen na aan het
hart te leggen.
De bij ons nogal bekende Belgische kardinaal Danneels kan er evenwel ook wat
van, en in Santiago de Compostela, waar ik het totaal niet verwachtte,
hoorde ik op een mooie morgen van de aartsbisschop zelf een zuiver
bijbelse preek. En dat in de plaats, waar de Heilige Jacobus, de Morendoder,
vereerd wordt door het volk. Voor mij is die ene ongedeelde Kerk al onder ons.
Ik denk aan haar als een huis met vele woningen, in rijke verscheidenheid.
Ik ontveins mij niet, dat er nog vele punten zijn waarop het tussen de grote
christelijke kerken niet goed zit.
Ze kunnen huiselijk gezegd niet met elkaar aan tafel.
Zo vat ik het in één zin samen.
Maar wat verhindert U en mij om ons desalniettemin bij elkaar thuis te voelen?
Onze kerkelijke overheden worden geplaagd door traditionele zwarigheden die
eerst uit de weg geruimd moeten worden. Uiteraard moeten zij behoedzaam zijn
bij het nemen van verstrekkende besluiten van algemene aard.
Maar Jezus hield Zijn discipelen wel voor dat zij bij mensen van Gods
welbehagen niet als stoorzenders tussenbeide mogen komen.
Het argument dat Johannes de geliefde discipel naar voren brengt keurt Jezus
af. Dat de anderen, die wonderen doen in Jezus’ Naam, zich niet bij de groep
van Johannes aansluiten, rechtvaardigt niet, dat Johannes en de zijnen hem
beletten verder te gaan met de prediking van Gods komende koninkrijk.
Met die eis van voorafgaande aansluiting probeert Johannes gezag te verkrijgen
over anderen die buiten hem om door God zijn aangeraakt.
In verband met de plaats waar wij vandaag samenkomen is het interessant om
even te vermelden dat juist de Gereformeerde Kerken voor een soortgelijke
situatie in hun kerkorde een voorziening getroffen hadden.
Ik meen te weten dat de PKN die heeft overgenomen, maar tot mijn spijt beschik
ik niet over een nieuwe kerkorde.
Ik doel op de bepaling over de singuliere gaven,
die het mogelijk maakten, dat iemand predikants-bevoegdheden ontving buiten de
reguliere kerkelijke examens om.
De Gereformeerden hadden oog voor het rechtstreekse contact van God met een
mens. De Hervormde Kerk ruimde in haar kerkorde daarvoor geen plaats in.
Het gezagsprobleem is dunkt mij het obstakel, dat aan een uiterlijke
eenwording in de weg staat. En we zullen daar nog een tijdje tegenop moeten
boksen.
Maar het gezag stort wel ineen als het niet van onderop gesteund wordt.
Ik was een paar jaar geleden aangenaam verrast, toen ik in de pers de
commentaren las op de spontane geste van toen nog Prinses Juliana, die ter
communie ging bij het huwelijk van prins Maurits. Alleen de kardinaal
protesteerde, maar de pastoor had haar de communie niet geweigerd. En als ik
het goed begrepen heb, was er algemene waardering voor de pastoor.
Zo’n voorval geeft me hoop voor de toekomst.
Er spreekt optimisme uit dat woord van Jezus:
“Wie niet tegen ons is, is voor ons”.
Ik spoor u aan dit optimisme te delen, want vanaf de dagen van Eldad
en Medad tot aan de dagen van de Mensenzoon
– Messias waarin wij leven heeft God in mensen een welbehagen.
Amen.
Muziek
Gods liefde is groot en strekt zich uit tot alle mensen,
wij kunnen daarin delen:
dag aan dag met vriendelijkheid en aandacht,
geld en geduld,
nu kunnen we er gestalte aan geven, als een goed begin,
in de collecte
voor het gebed over de gaven zingen we: gezang 480 = Lied 823
nu dus de collecte
(voor kerk en israël en de
tweede voor kerk)
gebed over de gaven
Lieve God, wilt U alstublieft zegenen wat we hier bij elkaar hebben
gebracht,
zodat het is tot eer van Uw
Naam,
en zodat het Uw gemeente wereldwijd ten goede komt.
Laat het een offer zijn, dat onze dankbaarheid en liefde uitdrukt,
door Jezus Christus, onze Heer. Amen
Laten we danken en bidden:
Jom Kippoer, vrede, ....
Onze Vader, die in de hemel zijt,
Uw Naam worde geheiligd
Uw Rijk kome, Uw Wil geschiede,
zoals in de hemel zo ook op aarde.
geef ons heden ons dagelijks brood
en vergeef ons onze schulden,
zoals wij vergeven onze schuldenaren
en leid ons niet in verzoeking
maar verlos ons van het kwade
Ons slotlied is gezang 361:1
De Heer zegt woorden van leven, het woord geeft Hij ons in de mond....
zegen:
De Aanwezige zegent ons,
Hij houdt ons in Zijn hoede,
genadig is Hij het licht van ons leven,
zo maar, voor niets....
Hij ziet ons voor onschuldig aan,
schenkt ons leven en welzijn.
Omdat Hij van ons houdt.
Zo zijn wij gezegend in Zijn Naam.
Amen.
Allen:
gezang 361:2
Wij brengen het brood naar de schare,
de Heer geeft het ons in de hand.
Het is er niet om te bewaren.
Het brood gaat ...