Zondag Quasimodo geniti 2004 18 april
Dienst in de Lutherse
gemeente te Zeist. Organist de heer J. Lijftogt. Aanwezig 21 mensen.
Wij zijn hier aanwezig in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.
Amen
Onze hulp is in de Naam van de Heer
die hemel en aarde gemaakt heeft.
Grote God, U weet hoe ons hart ons aanklaagt:
U weet van onze lafheid, ons tekort komen,
U weet van ons zwijgen als wij hadden moeten spreken,
van ons spreken als wij hadden moeten zwijgen.
Wij vragen U: Heer vergeef ons al wat wij misdeden.
En laat ons weer in vrede leven.
Amen!
God hield zoveel van deze wereld, dat Hij Zijn Zoon gegeven heeft, opdat ieder
die in Hem gelooft aan het verderf ontkomt en eeuwig leven mag hebben.
Ons introïtus lied, deze zondag Quasimodo geniti, waarop wij als pasgeboren
kinderen ons laven aan de melk van het nieuwe evangelie van de opstanding, is
psalm 27: 1, 2 en 6.
Laten we de Heer aanroepen om ontferming met de nood van deze wereld, maar laten
wij dan ook Zijn naam prijzen, omdat er aan Zijn barmhartigheid geen einde komt
Zondagsgebed
Lieve God, Wij danken U voor de blijde boodschap van de Opstanding. Wil ons
daarmee voeden, op de manier die bij ons past. Door Jezus Christus, onze Heer.
Amen.
Lezing Oude Testament Genesis
28: 10 - 22.
Het gaat over Jacob, die Esau z’n
eerstgeboorterecht ontfutseld heeft. Moeder Rebekka hoort Esau zeggen dat ie
Jacob zal doden, zodra Vader Izaäk is gestorven.
Jacob moet maar een tijdje verdwijnen, maar hoe?
Ze zegt tegen Izaäk dat ze zo’n moeite heeft met al die Kanaänitische
vrouwen, waar Esau zich me afgeeft...
Nog even, en Jacob begint ook zucht ze...
Izaäk stuurt Jacob dan naar Laban, in Haran, om een vrouw te zoeken uit de
gemeenschap waaruit ook zijn moeder komt....
Dat is veilig en vertrouwd...
En dat was nu net de bedoeling van moeder en zoon....
We lezen:
10. Toen vertrok Jacob van Beer-Sheba’ (Zevenbron)
en ging op weg naar Haran (Uitgedroogd)
11. En toen de zon onderging kwam hij op een zekere plek terecht waar hij de
nacht door ging brengen.
Hij pakte een van de stenen ter plekke, en legde die neer als zijn hoofdkussen.
Op die plek ging hij slapen.
12. Maar hij droomde... En kijk! een ladder, die stevig op de aarde stond -
waarvan de top tot aan de hemel reikte-
En kijk! Gods boden gingen daarop op en neer.
13. En kijk! De Aanwezige stond daarop, en Hij sprak:
“Ik, Ik ben de Aanwezige, de God van Abraham, je (groot)vader, en de God van
Izaäk...
De aarde waar jij nu op ligt geef ik
aan jou en aan je nakomelingen.
14. Je nakomelingen zullen zijn als het stof van de aarde, ja, je zult uitdijen
naar west en oost, naar noord en zuid, en alle stammen van het land zullen in je
zegen delen om jou en om je nageslacht.
15. Want kijk! Ik ben Zelf met je, en Ik zal je bewaren in alle situaties waarin
je terecht komt, en Ik zal je naar deze grond terug laten komen. Waarachtig! Ik
laat je niet los voordat ik alles wat Ik je gezegd heb ook heb gedaan!”
16. Jacob ontwaakte uit zijn droomslaap, en zei: ‘Beslist is de Aanwezige op
deze plek! en ik? ik had het niet gemerkt.’
17. Huiverend zei hij: ‘Wat is dit een ontzagwekkende plek. Dit moet
Gods huis wel zijn, ja, dit een poort van de hemel.... ‘
18. Toen Jacob ‘s morgens vroeg opstond pakte hij de steen die hij als
hoofdkussen had gebruikt, en die zetten hij rechtop, als een gedenkteken, en hij
goot olie uit over de bovenkant.
19. Hardop zei hij - als naam voor die plaats - : Beth-El (Huis Gods) Maar Oelam-Loez, amandelbomenvoorhof
was de oorspronkelijke naam van de stad!
20. Jacob legde nu een plechtige belofte af met de woorden: ‘Indien God
werkelijk met mij is, en mij op deze tocht die ik onderneem bewaart, mij voedsel
te eten geeft, en kleding om aan te trekken....
21. en als ik gezond en wel terug kom in het huis van mijn vader, dan is - en
was - de Aanwezige (inderdaad) mijn God.
22. En deze steen, die ik als gedenkteken rechtop heb gezet, is een Godshuis, en
van alles wat U mij geeft zal ik U tien procent toewijden.’
Dat is een mooi verhaal. Je kunt je voorstellen, dat Jacob zingend verder ging:
laten wij delen in zijn lied gezang
424. Looft overal, looft al wat adem heeft, looft God die leeft. = Lied 862
Epistel .Openbaring
1: 12b - 20. In de nieuwe bijbel vertaling.
Johannes was op Patmos, en hoorde opeens een stem die klonk als een bazuin,
die tegen hem zei de dingen die hem geopenbaard zouden worden op te schrijven en
door te sturen naar de (7) gemeenten van de nieuwe Christenheid in Klein - Azië..
Hij hoorde en zag dit:
Toen zag ik zeven gouden kandelaars, 13 en
daartussen iemand die eruitzag als een mens.
Hij was gekleed in een lang gewaad en had een gouden band om zijn borst. 14 Zijn
hoofd en zijn haren waren wit als witte wol of als sneeuw, en zijn ogen waren
als een vlammend vuur. 15 Zijn voeten
gloeiden als brons in een oven. Zijn stem klonk als het geluid van geweldige
watermassa’s.
16 In zijn rechterhand had hij zeven
sterren en uit zijn mond kwam een tweesnijdend, scherp zwaard.
Zijn gezicht schitterde als de felle zon.
17 Toen ik hem zag viel ik als dood voor
zijn voeten neer. Maar hij legde zijn rechterhand op me en zei: ‘Wees niet
bang. Ik ben de eerste en de laatste.
18 Ik ben degene die leeft; ik was dood,
maar ik leef, nu en tot in eeuwigheid. Ik heb de sleutels van de dood en van het
dodenrijk. 19 Schrijf daarom op wat je
gezien hebt, wat er nu is en wat hierna nog zal gebeuren. 20 En
dit is de betekenis van de zeven sterren die je in mijn rechterhand zag en van
de zeven gouden kandelaars: de zeven sterren zijn de engelen van de zeven
gemeenten, en de zeven kandelaars zijn de zeven gemeenten zelf.
Tot zover het woord van de Heer. De Psalmist roept terecht: .Halleluja.
Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt. Laten wij juichen en ons daarover
verheugen!.
HALLELUJA!
We willen ons loflied zingen: Gezang 205: 1, 5 en 6
Nu triomfeert de Zoon van God = Lied 622
...lof, dank en eer in eeuwigheid. Halleluja.
Het Heilig Evangelie staat geschreven bij: .Lucas
24: 13 - 25.
Nadat de vrouwen de Opstanding hadden gemeld aan de leerlingen, die het maar
onzin vonden en er niets van wilden geloven, is Petrus naar het graf gegaan, om
te kijken. Inderdaad: de klederen lagen er, en de Heer niet. Meer horen we niet.
Onze aandacht wordt verplaatst naar een weg die van Jeruzalem leidt naar het
Westen, richting Middellandse zee.
We lezen:
13. En kijk! Twee van hen waren die zelfde dag onderweg naar een dorp dat 60
stadiën (dit is: ruim 11 km.) van Jeruzalem verwijderd is, met de naam: Emmaüs.
(Hete bronnen, betekent dat.)
14. En zij waren met elkaar aan het discussiëren over al die dingen die er
gebeurd waren.
15. En wat gebeurt er: terwijl ze aan het discussiëren waren en het niet met
elkaar eens werden, liep ook Jezus Zelf met hen op, en kwam al dichterbij.
16. Maar hun ogen waren door ingrijpen van buiten af niet in staat Hem te
herkennen.
17. Hij nu zei tegen ze: “Wat zijn dat voor dingen waar jullie, al wandelend,
zo heftig over in debat zijn? En somber stonden ze stil.
18. De een, die Cleopas heette, gaf antwoord en zei tegen Hem: ‘Logeert U in
Uw eentje in Jeruzalem, dat U niet weet wat daar is voorgevallen, de laatste
dagen?’
19. En Hij zei tegen ze: “Wat dan?”
Zij zeiden: ‘Dat met Jezus de Nazarener, die een profetisch man
was. Krachtig in werk en woord, in de ogen van God en van het hele volk...
20. ... (of) hoe de hogepriesters en onze leiders hem uitleverden voor de
doodstraf, en hoe ze Hem kruisigden...
21 En wij hoopten nog
wel: Hij is het die Israël komt vrijkopen! Maar met dat al is het al wèl de
derde dag sinds die dingen gebeurd zijn.
22. Maarre... ook sommige vrouwen uit ons midden hebben ons versteld doen staan:
toen ze bij het krieken van de dag bij het graf waren,
23. en Zijn lichaam niet vonden, kwamen ze zeggen dat ze ook een verschijning
van Engelen hadden gezien, die zeggen dat Hij leeft.
24. En sommigen die bij ons waren gingen naar het graf toe, en ze vonden het net
zo als ook de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen ze niet.’
25. En Hij zei tegen hen: “O, wat zijn jullie vol onbegrip en wat komt jullie
hart er maar moeizaam toe geloof te hechten aan al wat de profeten gezegd
hebben;
26. Was het niet noodzakelijk dat de Gezalfde die dingen moest lijden, en moest
ingaan tot Zijn glorieuze verheerlijking?”
27. En te beginnen vanaf Mozes en alle profeten, legde Hij ze de dingen uit die
in alle geschriften over Hem staan.
28. En ze naderden het dorp waar ze heen reisden. En Jezus wekte de indruk
verder te zullen gaan.
29. Maar ze drongen erg bij Hem aan en zeiden: ‘Blijf toch bij ons, want het
is tegen de avond en de dag gaat al ter ruste!’ En Hij ging naar binnen om bij
ze te blijven.
30. En wat gebeurde: Toen
Hij met hen achterover leunde, nam Hij het brood, en sprak de zegenbede uit, en
Hij brak het en gaf het hen in handen.
31. Maar toen werden hun ogen geopend, en ze herkenden Hem; en... Hij werd
onzichtbaar en was bij ze wèg.
32. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Stond ons hart niet in vuur en vlam (in ons) toen
Hij onderweg met ons sprak, en toen Hij ons de schriften uitlegde?’
33. En ze stonden ogenblikkelijk op en keerden terug naar Jeruzalem, en vonden
de 11 en hun metgezellen dicht opéén gedrongen.
34 – Die zeiden: ‘De Heer is waarlijk opgewekt, en door Simon is Hij
gezien!’
35. En zìj beschreven nauwkeurig wat er onderweg gebeurd was, en hoe Hij
door hen herkend was bij het breken van het brood.
Zalig die het woord van God horen en er gehoor
aan geven!
Credo:
Ik geloof in God,
die wilde dat de wereld goed was,
die mensen en dieren maakte,
planten en bomen,
vogels en vissen,
en er van hield.
Ik geloof in God,
die als een vader zorgen wil,
die als een moeder ons omringt.
Ik geloof in Jezus -
in wie Gods Liefde mens werd,
om
ons lot te delen
ons
leven, onze dood,
die dwars door alles heen
vast hield aan Zijn Vader -
en angst en dood overwon -
stervend aan het kruis.
Hij ging door de hel,
maar stond óp tot nieuw leven:
de derde dag.
Ik geloof in de Geest
die Jezus ons zond,
om ons dichter dan ooit
bij God te doen zijn.
Zij bidt en zingt en dankt in ons;
geeft ons nieuw leven,
in eeuwigheid.
Daarom durven wij geloven
in goedheid, gerechtigheid, trouw....
... in Liefde en toekomst
zelfs voorbij de dood....
... in een kerk, waar mensen zijn
als één lichaam, dat bestuurd wordt
door
Jezus, ons Hoofd....
... in een doop, die mensen nieuw maakt...
... in vergeving, in genade en hoop -
voor gewone mensen zoals wij.
Amen.
Preek
Genade zij u en vrede van God onze Vader en van Jezus Christus, onze Heer,
door de Heilige Geest.
Lieve mensen, mensen van het nieuwe begin…
Het is de achtste dag van Pasen. In het Joodse besef, en daarmee kerkelijk
gezien ook in het onze, is de achtste dag iets heel bijzonders. De achtste dag
is de dag van het nieuwe begin. Denk aan de schepping in 7 dagen, of 7
perioden… op de zevende dag rustte God.
De zevende dag rondt het scheppingsproces af. Maar wat gebeurt er na?
Dan is er opnieuw een eerste dag. Maar een ander soort eerste dag. Een eerste
dag waarin de brug wordt geslagen naar de tijd waarin geleefd en gewerkt moet
worden met en vanuit die schepping. Een tijd waarin de mensheid antwoord moet en
mag geven op Gods scheppingsdaden.
Na elke rustdag, waarop de mens en de rest van de schepping de rust moet hebben
en zoeken om met God te verkeren, is er ruimte en energie voor een nieuw begin.
Een nieuw begin binnen het kader van de schepping.
Binnen het kader van Gods bedoelingen met de wereld.
Dit telkens weerkerende verloop van bezig zijn en rusten, dat God ons in feite
heeft voorgedaan, wordt als heilzaam ervaren. Het is een leefritme dat bij ons
past.
Maar altijd hebben mensen in het achterhoofd gehouden, dat God Zelf na de
rustdag ook wel weer eens aan het werk kon gaan. En dat er dan iets
onvoorstelbaar nieuws zou kunnen gebeuren. Zoals in een begin God uit duisternis
en chaos, uit ordeloosheid en zinloosheid, een lichte, heldere wereld schiep,
met overzichtelijke structuren, waarin het in principe, als iedereen zich aan
Gods regels houdt, goed toeven is, zo gelooft men dat er in een nieuwe fase een
nieuwe schepping zal zijn, waarin alles wat in onze wereld duisternis en chaos
is geworden, ordeloosheid en zinloosheid, herschapen zal worden tot een nieuwe
hemel en een nieuwe aarde.
Dit perspectief is gegeven in alle grote feesten: ze duren tot de achtste dag.
Het is u misschien wel opgevallen, dat het psalmwoord van vandaag hetzelfde was
als dat van vorige week, met Pasen.
Deze zondag Quasimodo geniti (als pasgeboren kinderen) wijst op het
nieuwe begin dat het feest van de herinnering tilt naar een hoger plan, naar het
leven in, en meewerken aan de nieuwe wereld die God voor ons schept. Ooit, in de
toekomst, nu al, sinds de overwinning van Jezus op Golgotha. Sinds kruis en
opstanding. We staan als het ware met knipperende ogen in een nieuwe wereld. Nu
komt het er op aan. Er gaan nieuwe dingen beginnen…
Iets daarvan klinkt door in de Openbaring aan Johannes. Een openbaring van God
aan Jezus Christus, die Hij aan Zijn dienaren mag doorgeven, zó staat het in
het begin van het boek Openbaring. En ook dat brengt ons op het spoor dat met de
Opstanding van de Heer het aloude feest van Pasen, Pesach, een nieuwe dimensie
heeft gekregen, een afronding is van een verleden, en een stralend nieuw begin,
dat al de kiem in zich bergt van de uiteindelijke, glorieuze herschepping.
Aan de Heer, die dood was en leeft, die de dood heeft overwonnen, en de sleutels
van het dodenrijk in Zijn bezit heeft, kun je dat stralende al zien. Herinner U
hoe Hij bij de verheerlijking op de berg, als doorgloeid was van Gods
heerlijkheid – Zijn kleren stralend wit, zijn gezicht blonk als de zon – nú
is die ervaring nóg intenser!
Hij houdt zich actief bezig met de kerk, is de boodschap. Allereerst is dat door
het tweesnijdend zwaard van Zijn woord, dat, hoe je het ook wendt of keert,
altijd actief is.
Het is door Zijn woord dat Hij met de kerk, en de mensen daarin, communiceert.
Maar Hij is ook in hun midden. En Hij behoedt de communicatie tussen God en de
gemeenten.
De 7 sterren, de engelen, de boden Gods, houdt Hij in de hand.
Het is een voor ons adembenemende, nieuwe werkelijkheid, waarvan een klein
stukje hier aan ons wordt geopenbaard. Een
werkelijkheid aan de andere kant van de sluiter, een werkelijkheid, die wij niet
zien, nóg niet, maar die nú al samenvalt met onze werkelijkheid.
En daarin staan wij met onze gewone levens, die voor God zo buitengewoon de
moeite waard zijn.
Daarin lezen we het verhaal van Jacob, de aartsbedrieger, met nieuwe ogen: ook
tijdens de vlucht voor je eigen daden kan de hemel voor je open gaan, is God je
meer nabij dan je ooit had verwacht…
We weten allemaal, dat je wel weg kunt lopen, maar dat je verleden je altijd
achterhaalt. Het is één pas achter je, en er is in feite maar een
manier om er mee om te gaan: je omkeren en het onder ogen zien. Jacob zal dat
later, veel later doen. We kennen het verhaal van zijn gevecht bij de Jabbok,
waar hij tegen de duistere macht die hem lijkt te weerhouden van de verzoening
met zijn broer Esau, zegt: ik laat u niet los, tenzij u mij zegent.
Daar worstelt hij met God, met zichzelf en met zijn schuld. Pas dan kan er
verzoening zijn met de naaste: als de mens met God en zichzelf is verzoend.
Zover zijn we in dit verhaal nog niet. Maar ook als Jacob, als wie dan ook, met
de rug naar de eigen toekomst op de vlucht slaat voor de gevolgen van zijn of
haar daden, dan nóg is daar God, die ons niet in de steek laat. En die ons dat
laat weten.
Kijk, dàt is genade.
Daarin gloort al wat licht van de wereld die nog komen moet. Van de wereld die
in Jezus’ Opstanding een nieuwe dageraad begroet: een achtste dag.
Ook de leerlingen van de Heer, onderweg naar Emmaüs, zijn zover nog niet. We hebben daar het begin van de kerk,
want ze lopen te kibbelen dat het een lieve lust is.
De één denkt dit, de ander zegt dat… ze zijn zo met zichzelf bezig, dat ze
geen oog hebben voor degenen die met hen onderweg zijn.
Voorwaar een getrouw beeld van de kerk in onze dagen!
Maar er gloort licht in de verwarring. De Heer van de kerk komt ongenood en
ongemerkt mee op lopen.
En Hij legt de schriften uit, zó dat ze allemaal spreken van dood en lijden en
dienen en opstaan. Zó, dat in alle chaos en verwarring, in angst en
ontgoocheling, het woord van genade en vergeving, van nieuwe uitzichten en van
een nieuwe toekomst, gesproken wordt.
Hun hart brandde vurig in hen, zeggen ze achteraf.
Zo hadden ze de bijbel nog nooit gelezen.
En dan, als ze gehoor geven aan het woord van genade, en zelf genadig zijn, als
ze de Vreemdeling uitnodigen in hun huis, dan pas zien ze, bij het breken van
het brood, als de mouwen terugvallen, en de wonden van de kruisiging zichtbaar
worden, dat Hij, die kort geleden zei: dit brood
staat voor Mij, voor Mijn lichaam, voor jullie gebroken, het
is die Zelf tot hen gesproken heeft.
Zo wordt voor hen de dag die gewoon de eerste dag van de week leek te worden, de
derde dag van de teleurstelling en wanhoop, de eerste dag van een leven zonder
hoop, waarachtig méér dan dat. Het wordt een achtste dag. Dag van hoop en
uitzicht, van nieuw perspectief, van ongelofelijke dingen, van mogelijkheden en
van werkelijk nieuw begin. Nieuw geloof, gebaseerd op oude teksten, en nieuwe
feiten. Een nieuwe draai die God er in Zijn genade aan gegeven heeft.
En zo mogen ook wij de bijbel lezen.
Oude teksten, die, door de aanwezigheid daarin van Jezus, van de Heilige Geest,
die ze bezielt en voor ons tot leven wekt, ruimte geven aan een nieuwe toekomst.
Een toekomst die al begonnen is. Maar die ook hele nieuwe accenten en
mogelijkheden heeft.
Een toekomst, waarin we nieuw mogen beginnen, als pasgeboren kinderen.
Onschuldig, onwetend van kwaad, van zonde, onbeschadigd, met alle mogelijkheden
nog voor ons, of wéér voor ons, op weg naar een beloofd land dat niet aan
plaats of tijd gebonden is, maar aan de persoon van God Zelf.
Aan de persoon van Jezus, aan de Geest, waarmee God Zich aan Hem en aan ons
verbindt.
Wij leven van Pasen tot Pinksteren, en van Pinksteren straks weer tot Pasen. Van
einde naar begin en van begin naar volheid en rijpheid in geloof en genade.
Lieve mensen, dit is een dag om blij te zijn.
Dit is
de dag die de Heer heeft gemaakt. Laten we juichen en blij zijn. Laten we ons
verheugen in de Heer, die voor ieder van u, voor ieder van ons, nieuwe
mogelijkheden schept, mooier en stralender dan we zelf ooit zouden kunnen
bedenken.
Ook in ziekte en dood, juist dan.
Midden in de dood zijn wij in het leven, want Één breekt het brood, om
met ons te leven,
midden in de dood.
Zo dichtte Muus Jacobse het.
En zo is het.
Nu jaagt de dood geen angst meer aan, want onze Heer is opgestaan.
Krijgen we nu een leven zonder pijn en moeite?
Wis en waarachtig niet, al zijn we wel geroepen om elkaar en anderen tenminste
geen pijn en moeite te berokkenen, voorzover dat van ons afhangt.
Maar we hoeven er nooit meer in onder te gaan.
De Heer is opgestaan. Hij loopt met ons mee.
Hij is ons voorgegaan naar het Huis met de vele woningen. En Hij zal er altijd,
altijd voor ons zijn.
Als wij daar voor open staan. Als wij Hem verwelkomen. Laten we daar op gespitst
zijn. Nu en altijd.
Amen.
Muziek
Gods liefde is groot en strekt zich uit tot alle mensen,
wij kunnen daarin delen:
dag aan dag met vriendelijkheid en aandacht,
geld en geduld;
nu kunnen we er gestalte aan geven, als een goed begin,
in de collecte
Na het gebed over de gaven zingen we: Gezang 199
Maar eerst de Collecte
Gebed over de gaven
Lieve God, u geeft Uzelf aan ons.
Wij bieden U ons eigen leven aan.
Neem het, zoals u ons geld aanneemt.
Dat het dienstig mag zijn voor U.
in de Geest van Jezus - die ons voorging.
Amen.
We
zingen gezang 199. De Toekomst van de Heer is daar en voor Zijn voeten uit gaan
vrede en gerechtigheid als bruidegom en bruid. Wat een vooruitzicht! = Lied 762
Sta op, o God, en maak het waar!!!
Laten we danken en bidden:
Heer, maak ons een bode van Uw vrede:
waar haat heerst: laat
mij liefde brengen,
waar krenking is:
vergeving,
waar tweedracht is: verzoening,
Waar twijfel is: geloof,
waar wanhoop is:
hoop,
waar droefheid is: vreugde,
waar duisternis is: Uw
licht.
Want als wij geven worden wij rijk,
als wij onszelf vergeten vinden wij
de vrede.
Als wij vergeven verkrijgen wij de vergiffenis,
als wij sterven verwerven wij de eeuwige opstanding.
Geef vrede, Heer!
Onze Vader, die in de hemel zijt,
Uw Naam worde geheiligd
Uw Rijk kome
Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel.
Geef ons heden ons dagelijks brood
En vergeef ons onze schulden,
Zoals wij aan anderen hun schuld vergeven
En leid ons niet in verzoeking
Maar verlos ons van het kwade
We zingen gezang 426:5 Omdat Gij mijn hart doet branden... = Lied 903
Na de zegen zingen we vers 1
Zegen:
De heilige God van Israël,
de Vader van alle
mensen,
wil ons behoeden met Zijn liefde,
wil ons dragen met Zijn Geest,
wil ons voorgaan in Zijn Zoon.
Alle dagen
van ons leven.
Amen
Vers 1