Voor eerdere diensten klik hier:
Zondag Twee na Trinitatis 21-6-2009 10 uur in de
Lutherse gemeente Zeist.
Wij zijn hier aanwezig in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.
Amen
Onze Hulp is in de Naam van de Heer
die hemel en aarde gemaakt heeft.
Grote God, U weet hoe ons hart ons aanklaagt:
U weet van onze lafheid, ons tekort komen,
U weet van ons zwijgen als wij hadden moeten spreken,
van ons spreken als wij hadden moeten zwijgen.
Wij vragen U: Heer vergeef ons al wat wij misdeden.
En laat ons weer in vrede leven.
God hield zoveel van deze wereld, dat Hij Zijn Zoon gegeven heeft, opdat ieder
die in Hem gelooft aan het verderf ontkomt en eeuwig leven mag hebben.
Ons introïtus-lied op deze tweede zondag van de volheid van ons geloofsleven,
de tweede zondag na Trinitatis, is gezang 414 helemaal.
Een oud lied, maar U zult zeker de tekst nog wel begrijpen. Aan het begin van de
dienst is het gepast om God te loven en te danken voor het feit dat Hij voor ons
in de bres springt, en de vijand die ons telkens weer belaagt, in onze gedachten
en in ons dagelijks leven, een halt toe roept. En zoals vers 3 zegt: we hebben
er zelf ook een functie in: onze vroomheid, ons practisch geloofsleven van alle
dag, verstoort de onheilige plannetjes van Gods tegenstander. En dat is maar
goed ook. Laten we zingen.
Wilt heden nu treden voor God, den Here, Hem bovenal loven van harte zeer...
Laten we dan nu de Heer aanroepen om ontferming met de nood van deze wereld,
maar laten wij dan ook Zijn naam prijzen,
omdat er aan Zijn barmhartigheid geen einde komt!
Zondagsgebed
Heer, die de duivel hebt overwonnen in zijn diepste wezen, wil ook het kwaad
overwinnen in ons eigen diepste wezen, opdat wij leven voor Uw aangezicht, en
vrolijk en dienstbaar mogen zijn, alle dagen van ons leven.
Door Jezus Christus, onze Heer.
Amen.
Onze eerste lezing komt uit 1 Samuel 3: 1 - 4:1a en is het roepingsvisioen van
de jonge Samuel.
U weet, hij is als driejarig kind door zijn moeder naar de priester gebracht
om in Gods huis opgevoed te worden: ze heeft het kind dat ze uit Gods hand
kreeg, en dat haar een plaats gaf in de maatschappij van die dagen, aan God
terug gegeven. Of het kind daar nu erg gelukkig van werd, tja, hij had misschien
wel méér kansen dan andere kinderen van zijn leeftijd. Maar de warmte van zijn
moeder moest hij wel vroeg missen. Het zou tegenwoordig niet meer mogen.
Hoe oud Samuel op het moment van onze lezing is, wordt niet helemaal duidelijk.
Maar na hem heeft zijn moeder nog drie zoons en twee dochters gekregen, dus hij
zal minstens negen jaar zijn, maar ik denk dat we er van uit mogen gaan dat hij
wel 12 – 13 jaar is, en volwassen genoeg om zijn religieuze plichten te
vervullen.
We lezen uit de vertaling van Pieter Oussoren:
1 De jongen Samuël is
tempeldienaar van de ENE voor het aanschijn van Eli; en het woord van de ENE is
schaars geworden in die dagen,– geen visioen is doorgebroken.
2 En het geschiedt in die dagen:
Eli is gaan liggen op zijn vaste plaats,– zijn ogen zijn begonnen zwak te
worden, hij kan niet meer zien;
3 de lamp van God dooft nog niet
uit en Samuël heeft zich neergelegd,– in de hal van de ENE, daar waar de ark
van God is.
4 Dan roept de ENE Samuël toe en
hij zegt: hier ben ik!
5 Hij rent naar Eli toe en zegt:
hier ben ik, want je hebt om mij geroepen! Hij zegt: ik heb niet
geroepen, keer terug en ga liggen!
6 De ENE houdt aan en roept Samuël
nogmaals; Samuël staat op, gaat naar Eli toe en zegt: hier ben ik, want je hebt
om mij geroepen!
En hij zegt: ik heb niet geroepen, mijn zoon, keer terug en ga liggen!
7 Samuël kent de ENE nog niet,
–
er heeft zich nog geen woord van de ENE aan hem onthuld.
8 De ENE houdt aan en roept Samuël
voor de derde keer; hij staat op, gaat naar Eli toe en zegt: hier ben ik, want
je hebt om mij geroepen!
Dan begrijpt Eli dat het de ENE is die tot de jongen roept.
9 Eli zegt tot Samuël: ga heen en
leg je neer;
en zal het geschieden dat Hij tot je roept,
zeg dan: spreek, ENE, want Uw dienaar hoort!
Dan gaat Samuël heen en legt zich neer op zijn vaste plaats.
10 De ENE komt, posteert zich
en roept als keer op keer “Samuël, Samuël!”,
en Samuël zegt: spreek, want Uw dienaar hoort!
11 Dan zegt de ENE tot Samuël:
ziehier, Ik ga bij Israël het woord doen, – en van al wie het hoort zullen
zijn twee oren tuiten!–
12 op die dag zal Ik aan Eli
gestand doen al wat ik tot zijn huis heb gesproken: begin en voleinding;
13 gemeld heb Ik hem dat Ik zijn
huis zal berechten tot in eeuwigheid,– om het onrecht waarvan hij heeft
geweten, want zijn zonen hebben vervloeking over zich gebracht en hij heeft hen
niet berispt;
14 daarom heb Ik aan Eli’s huis
gezworen:
als tot in der eeuwigheid óóit het onrecht van Eli’s huis door slachtoffer
of broodgift zal worden verzoend...!
15 Samuël ligt neer tot de morgen
en opent dan de deuren van het huis van de ENE;
Samuël is bevreesd om het nachtgezicht te melden aan Eli.
16 Maar Eli roept Samuël en zegt:
Samuël, mijn zoon! – en die zegt: hier ben ik!
17 En hij zegt: wat is het woord
dat Hij tot jou heeft gesproken? – verheel het toch niet voor mij! –
zó (gebaar langs de keel) zal God aan je doen en zó voege Hij eraan toe
als je voor mij een woord verheelt van alle woord dat Hij tot jou heeft
gesproken!
18 Dan meldt Samuël hem al de
woorden
en verheelt hij niets voor hem;
en hij (Eli) zegt: de ENE, Hij ís het, – wat goed is in Zijn ogen moge Hij
doen!
19 Samuël groeit op; de ENE
is met hem geweest en heeft van al Zijn woorden geen ter aarde laten vallen.
20 Tot erkenning komt heel Israël
van Dan tot Beëer Sjeva:
dat het Samuël toevertrouwd is profeet te zijn voor de ENE.
21 De ENE houdt áán met het doen zien
in Sjilo;
ja, de ENE heeft Zich in Sjilo aan Samuël onthuld in het woord van de ENE.
...
4: 1 Het woord van Samuël geschiedt aan heel Israël;
Psalm 139: 1, 2, 8
Epistellezing uit 1 Corinthe 12: 1 – 11
De gaven van de Geest
12: 1 Over de gaven van de Geest wil ik u, broeders en zusters, dit zeggen.
2 Toen u nog heidenen was, werd u, zoals u zelf weet, onweerstaanbaar
aangetrokken door goden die taal noch teken geven.
3 Daarom verklaar ik u: iemand die gedreven wordt door de Geest van God, kan
nooit zeggen: Vervloekt zij Jezus, en nooit kan iemand belijden: Jezus is de
Heer, als hij niet gedreven wordt door de heilige Geest.
4 Er zijn verschillende gaven, maar de Geest die ze geeft, is een en dezelfde.
5 Er zijn verschillende manieren om elkaar te dienen, maar de Heer die de
opdracht geeft, is een en dezelfde.
6 Er zijn verschillende uitingen van bijzondere kracht, maar het is een en
dezelfde God die dit alles in allen bewerkt.
7 Maar iedereen ontvangt de Geest tot welzijn van allen.
8 De een ontvangt van de Geest de gave van wijsheid, een ander heeft dankzij
dezelfde Geest de gave van kennis,
9 en een derde legt door de werking van diezelfde Geest een groot geloof aan de
dag. Door die ene Geest krijgen anderen de gave om zieken te genezen
10 of de kracht om wonderen te doen, weer anderen de gave om uit naam van God te
spreken, goede geesten te onderscheiden van duivelse, te spreken in vreemde
klanken of de betekenis van die klanken uit te leggen.
11 Maar al die gaven zijn het werk van een en dezelfde Geest, die daarvan aan
ieder afzonderlijk uitdeelt zoals Zij wil.
De psalmist zingt ons voor: Ik heb U lief, Heer, mijn sterkte, mijn rots, mijn
vesting, mijn bevrijder! HALLELUJA!
Ons lied is gezang 437 helemaal. (= Lied 834)
Daarmee willen we ons voorbereiden op de woorden van de Heer zoals we die horen in het
Evangelie van Marcus.
Het Heilig Evangelie staat geschreven bij: Marcus 4: 35 – 41.
(Onze lezing komt uit
de
zgn. Leidse vertaling. Dit is een Bijbelvertaling die grotendeels door
professoren van de Leidsche Universiteit tot stand is gebracht. Vanaf 1899 werd
het Oude Testament vertaald (gereed in 1900/1901). In 1912 verscheen het Nieuwe
Testament in de Leidsche Vertaling. De definitieve uitgave kwam in 1914 op de
markt. De vertalers waren Abraham
Kuenen, I. Hooykaas, W.H. Kosters en H. Oort.)
De Heer heeft door
genezingen, duiveluitdrijvingen en
allerlei andere wonderen laten zien dat Hij macht van God heeft gekregen om
mensen vrij te maken van wat hen van God afhoudt. Heel de dag heeft Hij
daarnaast gelijkenissen verteld, om de mensen
een gevoel te geven voor wat Gods recht om te
regeren, Gods koninkrijk, dat komt waar Jezus
is, nu eigenlijk wil zeggen. Hij is er doodmoe van.
35 Op den avond van denzelfden dag zeide Hij: Laat ons oversteken
36 Zij lieten dan de schare gaan en namen Hem zoals Hij was in het schip mee; er
waren nog andere vaartuigen bij.
37 En een zware storm stak op, de golven sloegen over het schip heen, zodat het
reeds volliep.
38 Intussen lag Hij op den achtersteven, het hoofd op het kussen, te slapen.
Maar zij maakten Hem wakker en zeiden tot Hem: Meester, bekommert Gij er U niet
om dat wij vergaan?
39 Hij ontwaakte, bestrafte den wind en zeide tot de zee: Zwijg, wees stil!
Hierop ging de wind liggen en werd het zeer stil.
40 En Hij zeide tot hen: Hoe zijt gij zo bang? Waarom hebt gij geen geloof?
41 Toen werden zij zéér bevreesd en zeiden tot elkander: Wie is Hij toch dat Hem
ook wind en zee gehoorzamen?
Zalig die het Woord van God horen en er gehoor aan
geven!
In antwoord op Gods Woord willen wij ons geloof belijden:-
maar de tekst is deze zondag wel wat erg lang. En ik wil het nog even inleiden,
dus gaat U toch maar weer zitten… Komende donderdag,
25-6, is het de dag van de Augsburgse Geloofsbelijdenis.
Velen van U weten er wellicht meer van dan ikzelf, maar voor anderen
is het wellicht goed als ik het collectieve geheugen
een beetje opfris. Ik speel even
leentjebuur bij mijn echtgenoot, die het op dit moment in Heusden ter
sprake brengt. Ik citeer: ‘De Lutheranen gedenken wereldwijd dat in het jaar
1530 dit geloofsstuk, dat vele pagina’s omvatte, als getrouwe weergave van hun
diepste godsdienstige overtuiging aan keizer Karel V werd aangeboden. Het heet
in het Latijn: de Confessio Augustana en wij
vertalen die benaming met de term: De Augsburgse
confessie, of de Geloofs-belijdenis van
Augsburg. In die toen heel belangrijke stad in Beieren hield
keizer Karel V in 1530 een Rijksdag. Het was een doorslaggevend
ogenblik in de Europese geschiedenis. Het christelijke
avondland werd in zijn geloof en beschaving
bedreigd door de Sultan van het Turkse
wereldrijk, dat Europa aan de Islam wilde onderwerpen.
U begrijpt dat de
keizer uiterst ongelukkig was met de
door Luther begonnen reformatie van de kerk. Juist nu was
eensgezindheid in zijn rijk volstrekt noodzakelijk, en juist nu kondigde
zich een scheuring aan in de Westerse christenheid. Zijn
wens was dan ook dat Luther zich zou
onderwerpen aan de paus en dat op die manier de eenheid
hersteld zou worden, die hij politiek zo nodig had.
Het kostte dan ook erg
veel moeite om deze Augsburgse confessie, dit reformatorische getuigenis,
aan Karel V zelfs maar te overhandigen. Díe was in een heel andere
eenheid geïnteresseerd dan zijn Lutherse onderdanen in het Duitse Rijk. Maar
voor Luther en voor Melanchthon, die
het stuk had opgesteld, was de Augsburgse belijdenis een mijlpaal
in de herontdekking van het ware evangelie.
Een
keurvorst en nog zeven andere landsheren plus twee steden, waaronder Neurenberg,
brachten in dit stuk hun eenheid tot uitdrukking. Op deze wijze betuigden
ze, dat ze, zelfs als hun leven daardoor in
gevaar kwam, (en dat was niet denkbeeldig) voor de waarheid van
het Evangelie wilden opkomen, en ze verzochten om een concilie
bijeen te roepen, waarin de geschillen met de R.K. kerk besproken zouden kunnen
worden.
De geschiedenis
verliep anders dan gedacht of gewenst.
De Turken hebben God zij dank! Europa niet bezet. Van onderwerping
aan de paus is niets gekomen. De Protestanten
bleven bij hun op de Heilige Schrift gefundeerde belijdenis, die
uitblonk in de uiterst verzoenende toon, waarop in de Augsburgse
confessie over de R.K.K. gesproken wordt. Het contra-reformatorische concilie
van Trente heeft daarentegen met heftigheid zijn vervloekingen
uitgesproken over de Hervormers. Nu is in Trente wel een poging gedaan om
aandacht te geven aan de critiek van Augsburg op bepaalde misbruiken in de
Roomse Kerk. De reformatorische grondslag van de redding
door het geloof alleen is in Trente echter afgewezen.
In de Augsburgse
Confessie is juist dat de dragende overtuiging, die door Luther in de
heilige Schrift herontdekt is. Redding en verzoening worden ons deel door het geloof
alleen, en niet door onze werken, zei Luther. En de
Augsburgse Confessie is daarvan een krachtig getuigenis.
Ook heden nog. Einde citaat.
Ik wil een credo
voorlezen, dat is gebaseerd op de Augsburgse confessie, en U hebt er een
exemplaar van. Misschien denkt U: dit is niet van deze tijd, ik
zou het niet uit de keel kunnen
krijgen, maar bedenk wel dat er vele mensen voor gestorven zijn…
Misschien kunt u aan
het eind opstaan, en als U mee kunt gaan in dit belijden van de kerk samen
zeggen: Dit geloven en belijden wij. Gelukkig
wordt ons privé geloof altijd gesterkt en gedragen door het gemeenschappelijk
geloof. Maar als U er écht geen ‘Amen’ op kunt zeggen, moet U het niet
doen. Dat is altijd tussen U en God.
Credo:
Wij geloven dat God
één is in wezen: een eeuwige, onlichamelijke, ondeelbare God, een onmetelijke
macht, wijsheid, goedheid, schepper en bewaarder van alle dingen, zichtbare en
onzichtbare; en er zijn drie personen,
in wezen gelijk, met dezelfde macht en
eeuwigheid: de Vader,
de Zoon en de Heilige
Geest.
Wij erkennen
dat alle mensen van nature met zonde worden geboren.
Dat betekent: zonder ontzag voor God, zonder
vertrouwen op God, en met slechte verlangens. Deze ziekte of erfzonde
is werkelijk een zonde, die hen, die niet opnieuw geboren
worden door de Doop en de Heilige
Geest, tot verderf en de eeuwige dood brengt.
Maar het Woord,
dat is: Gods Zoon, nam de menselijke natuur aan in de schoot van
de maagd Maria, zodat twee naturen, de
goddelijke en de menselijke, in de eenheid
van één persoon onlosmakelijk verbonden
zijn. Er is één Christus, waarlijk God
en waarlijk mens, geboren uit de
maagd Maria, die waarlijk heeft geleden,
die gekruisigd, gestorven en begraven
is, opdat Hij de Vader met ons verzoende.
Hij was niet alleen het offer voor de erfzonde,
maar ook voor alle daadwerkelijk begane zonden van de mens. Diezelfde
Christus daalde af in de hel en stond waarlijk
op, op de derde dag; vervolgens steeg Hij op naar de hemel,
opdat Hij aan de rechterzijde van de Vader
zou zitten, en eeuwig zou regeren
en heersen over alle schepselen.
Hij zal degenen die
in Hem geloven heiligen,
door in hun hart de Heilige Geest te
zenden, die hen regeert, troost
en levend maakt, en hen beschermt tegen
de duivel en de kracht van de zonde.
Wij mensen kunnen ons
tegenover God niet rechtvaardigen
door eigen krachten, verdiensten of werken,
maar we worden door genade gerechtvaardigd
vanwege Christus, door het geloof.
We vertrouwen dat we uit genade geaccepteerd worden en dat de
zonden vanwege Christus vergeven worden, die
door Zijn dood genoegdoening verschafte
voor onze zonden. Dit geloof
ziet God aan als gerechtigheid tegenover
Hem.
Want door het Woord
en door de sacramenten wordt de Heilige Geest
gegeven, die, zo het God behaagt, geloof wekt
in hen die het evangelie horen van de rechtvaardiging door het geloof.
En dit geloof moet goede vruchten
voortbrengen en de goede werken.
Wij belijden
dat er eeuwig één heilige Kerk moet
blijven. Want de Kerk is de gemeenschap van heiligen, waarin het
evangelie zuiver geleerd wordt, en waarin de sacramenten op de juiste
wijze worden bediend.
Wij geloven
dat de Doop noodzakelijk is voor het heil,
en bron van Gods genade voor ons is. Ook
zullen zij die na de Doop zondigen
ten allen tijde vergeving van zonden krijgen, als zij zich bekeren.
De menselijke wil
heeft in het dagelijks leven een zekere vrijheid
in zaken die aan het verstand onderworpen zijn. Maar de wil heeft zonder
de Heilige Geest niet de kracht om de geestelijke
rechtvaardigheid tot stand te brengen.
Wij verwachten dat Christus
aan het einde der tijden zal verschijnen om te oordelen,
en alle doden zal opwekken.
Men
staat op en zegt:
Dit geloven en
belijden wij.
Geloof en vertrouwen, daar draait
het om.
Niet alleen in de lezingen van vandaag, maar ook in het leven van alle dag.
Er wordt nogal eens geklaagd dat je mensen niet
meer vertrouwen kunt, dat er geen fatsoen meer is onder de mensen.
Wanneer je niet meer geloven kunt dat mensen betrouwbaar
zijn totdat het tegendeel is bewezen, zoals we toch allemaal nog hebben mee
gekregen naar ik aanneem, dan wordt het leven
moeilijk. Dan kun je niet snel beslissingen nemen wanneer het er op aan
komt. Wij zijn opgegroeid in een samenleving.
In een situatie waarin mensen het met elkaar moesten doen, waarin buren
op elkander moesten kunnen vertrouwen. Een
situatie waarin iedereen over en weer wíst
ten diepste afhankelijk te zijn van de
goede trouw van de ander.
Je moet kunnen geloven dat je kunt vertrouwen
op je naaste. Anders heb je letterlijk geen leven.
Als de bakker niet bakt, de spoorwegen niet rijden, de buurman
bij je inbreekt, dan ben je alleen nog maar aan het overleven.
Dan word je een soort holenmens. Een primitief
bestaan, waartoe overigens een groot deel van de mensheid, door armoede,
oorlog en andere ellende toe veroordeeld is…
Op dit moment lijkt onze maatschappij te schiften;
te veranderen van een homogeen mengsel in een verzameling kleine klonters
die ronddrijven in allemaal losse eenheden. Allemaal privé-personen, met
hun eigen oordopjes, die hun persoonlijke
leefwereld zelf kiezen en zelf maken, hetzij op internet,
in een virtuele wereld, hetzij in hun hersenen,
door de oren te vullen met geluiden die ze zelf kiezen, en
door de dromen die hen aanstaan te downloaden op hun MP4-speler. Daar kun
je filmpjes op afdraaien, én muziek. Zo sluiten
ze de buitenwereld, de anderen, buiten.
Er zijn geen anderen meer waar je mee te maken hebt, behalve
wanneer je daar zelf voor kiest.
Een maakbare wereld, lijkt het.
Vertrouwen en geloof
beperken zich daarin tot het vertrouwen dat je apparatuur het
blijft doen zolang je die regelmatig oplaadt, en het geloof dat dit onbeperkt
door kan gaan.
Eigenlijk is dat een griezelig bestaan, als U het mij vraagt. Die echte
en oudere jongeren blijven hangen in een wereld, waarin dood, oorlog,
ziekte, verdriet
alleen ánderen overkomt. Hen niet.
Zij zijn slimmer.
Nu zit het natuurlijk niet alleen
in deze gadgets, die speeltjes, mensen kunnen zich ook opsluiten
in boeken, in hun werk, in hun huwelijk,
in hun kinderen, en zo de grote boze wereld buiten de deur houden.
Totdat die zich niet aan de regels houdt, en brutaal inbreekt
in ons bestaan. Met ziekte of dood.
Met verlies en eenzaamheid.
En dan ben je weerloos.
Geloof en vertrouwen
zijn eveneens basisbegrippen in het geestelijk
leven. Zowel in het Hebreeuws als in het Grieks wordt er telkens één woord
gebruikt voor beide begrippen. Wij Nederlanders hebben het een beetje uit elkaar
geplukt door twee aparte woorden te gebruiken, het éne voor het verstandelijke
aspect er van, geloof, het andere, vertrouwen,
voor het gevoelsmatige aspect. Over geloven
denk je na, vertrouwen doe je vanuit je instinct, en komt eerder.
Als je iemand niet vertrouwt, zul je ook niet geloven
wat zij of hij zegt.
Omdat God tot ons komt in Woord en
Daad, zullen wij antwoorden met geloof
en vertrouwen.
Of niet, en dan hebben we een probleem.
Geloof en vertrouwen,
daar ontbreekt het nogal aan in de dagen van Eli en de jonge
Samuel.
Het volk is dan wel in het beloofde land
terecht gekomen, iedere stam heeft zo’n
beetje de toegewezen plek gekregen of
veroverd, maar er is geen onderlinge samenhang, er is nog veel onrust,
gebrek aan samenwerking, en van geloof en vertrouwen in de Aanwezige,
de Ene, de God
van Abraham, van Mozes, is weinig sprake.
In elk geval niet landelijk en zeker niet
in georganiseerd verband.
Er is in Shilo een gebouwtje waar de Ark
wordt bewaard, daar is vanzelf een heiligdom ontstaan.
En daar komen mensen naar toe, om te offeren.
Of om raad te vragen.
Eli is al jaren de priester daar, maar
hij heeft last van staar, en hij doet ook anderszins af en toe een
oogje toe. Zijn zonen hebben van het priesterschap een handeltje
gemaakt, in plaats van een belangeloze dienst
aan de Heilige. Eli is door God
gewaarschuwd, maar heeft er niets aan gedaan. De oude dag heeft
hem weerloos gemaakt. Hij is moe. Hij is een slechte vader geweest. Het moet
maar komen zoals God beschikt.
Tegen zijn zoons kan hij toch niet op.
Geen krachtfiguur, maar veel ouderen weten hoe dat aanvoelt: kwaad
zien bij je kinderen, maar er niets van durven zeggen, om der
lieve vrede wil.
Gods stem heeft Eli in het verleden
meermalen gehoord. Hij begrijpt die
nacht dat God in Hem teleurgesteld is, en niet
meer tot hem spreken zal.
Nu is Salomo aan de beurt. Een heel
jonge man.
Een knaap, zegt de tekst. Tussen kind en man in.
Hij heeft wel geleerd van Eli welke handelingen
hij in het heiligdom moet uitvoeren, maar met zijn geloofsopvoeding
is het nog droevig gesteld.
Drie keer heeft God hem geroepen, bij name, maar hij kwam
niet op het idee verder te kijken dan zijn neus lang was. Niet verder dan
de dagelijkse dingen. Als iemand hem ’s nachts roept, moet het Eli
wel zijn.
En God heeft geduld.
Is u dat opgevallen?
God heeft veel geduld met ons.
Hij roept, weer en weer en weer. Hij
roept ons bij de naam. Niet een ander, maar U,
jou, mij.
Samuel.
Eli, de kerk, onze opvoeders in het geloof,
ouders, leren ons hoe we moeten reageren: Spreek
Heer, Uw dienaar, Uw dienares luistert.
God komt naar je toe, blijft bij je stil
staan.
Hij gaat niet Zijn grote ongekende gang, waarbij mensen als lastige
wezens opzij geschoven worden, wanneer ze niet op tijd doen wat ze
moeten doen. Nee, God komt naar je toe.
Hij houdt Zich in, staat stil. Spreekt. Luistert.
En Hij verwacht dat wij luisteren.
En Zijn woord spreken, waar
en wanneer dat van ons wordt gevraagd.
Het zijn niet altijd aangename woorden. Soms dood-riskant. Dat hebben de
mensen die de Augsburgse confessie hebben onderschreven ervaren.
De brandstapels rookten,
want de politieke onrust werd met geweld de kop ingedrukt.
De geestelijke onrust, die als de bron
daarvan werd gezien, werd even wreed en hardhandig
afgestraft.
Geloof is een zaak die diep ingrijpt. Die levensgevaarlijk
kan zijn, maar die op de lange duur ook je leven kan redden.
Je leven in eeuwigheid.
Zou het daarom zijn, dat de woorden van Zijn leerlingen, op het dieptepunt
van de storm, voor de Heer zo’n koude douche
zijn? Geloven ze niet dat Hij voor ze zorgen
zal? Vertrouwen ze niet dat Hij is
wie Hij zegt te zijn?
Zijn ze zo bezorgd om hun boot, hun
dagelijks brood, hun bestaan-hier-en-nu,
dat ze aan Hem twijfelen?
Tja, terwijl Hij sliep, hebben ze geroeid
en gehoosd, hebben ze geknokt voor hun en voor Zijn
leven, en ze zijn net zo uitgeput
als Hij die avond was. Dan wordt je lontje
wel eens kort, dan denk je niet na over de manier waarop je
iets zegt: je schreeuw komt uit het diepst
van je hart. En dan kwets je elkaar wel eens.
Ook als je het zo niet bedoelt. Niet echt.
Pieter Oussoren vertaalt: Doet het U niets dat we vergaan? De Nieuwe
Bijbelvertaling: Meester, kan het u niet schelen dat we vergaan? Marie van der Zeyde: 'Rabbi, kan het U dan niet schelen dat wij bezig
zijn te vergaan?
Maar de wat plechtstatige Leidse vertaling heeft: Meester, bekommert
Gij U er niet om dat wij vergaan? Dat komt voor mijn gevoel het dichtst bij het
Griekse ‘ou melei’ … raakt het U
niet?
Roept het geen ontferming bij U op? Geen verdriet?
Geen kommer?
Wie met het hart luistert naar deze noodkreet,
hoort er een gebed in: God! Kom toch!
Bekommer U toch om ons!
Jezus doet dat. Hij bekommert Zich om hun
directe nood.
Hij bestraft de boosdoeners: de wind
en het water. Pas dan keert Hij Zich naar
de leerlingen.
Hoe zijt gij zo bang? Waarom hebt gij geen geloof?
Dat klinkt zeker een stuk plechtstatiger dan wat de leerlingen
gehoord zullen hebben: Wat zijn jullie een stelletje lafbekken?
Waarom hebben jullie geen vertrouwen, waarom geloven
jullie niet dat Ik ben die Ik ben?
Als ze dat horen worden ze pas echt bang.
'Stel je voor', fluisteren ze tegen elkaar, 'dat onze leraar en meester écht
Gods Zoon is…
Niet alleen maar de Messias… Pffff!'
Ze hebben gezien dat Hij zieken genas, doden
opwekte, duivels uitdreef… dat konden ze
zich nog wel voorstellen, want sommige profeten deden dat met Gods hulp ook…
Maar de zee en de stormwind
bestraffen?
Dat is héél wat anders.
Dat is orde brengen in het laatste stuk chaos dat God
in de schepping heeft over gelaten.
Dat is scheppen...
Dat is… dat is heftig.
Ze moeten er diep van zuchten, en pas
veel later, na de kruisiging en
de opstanding, na de uitstorting van
de Heilige Geest, gaan ze het langzaam begrijpen,
vertrouwen, geloven.
Jezus is écht Gods Zoon.
Waar Jezus is, is God aanwezig.
Dat is meer dan een simpele visser, of
een gewone gelovige verdragen kan.
En toch is dít te geloven, hierop te vertrouwen, de grond van ons
bestaan.
Waar Jezus is, waar God
is, werkt de Heilige Geest.
In ons en door ons heen.
In een veelkleurigheid
aan gaven en mogelijkheden. Ook dat moeten we met ons verstand
geloven en met ons gevoel
vertrouwen.
Pas dan kan het verhaal verder gaan.
Pas dan komt het Lichaam van de Heer tot leven,
de Gemeenschap van Heiligen, waarin de een niet belangrijker
is dan de ander, maar waarin we allemaal, stuk voor stuk, essentieel
zijn.
Beminde kinderen van God.
Vertrouwen, geloof, liefde.
God biedt ze ons aan.
Hoe gaan we daar op in?
Met vertrouwen, zoals Samuel,
die God diende met inzet van heel zijn leven?
Of… zal het onze tijd wel duren, en laten we het aan anderen
over om verschil te maken, zoals Eli? Hebben
we geen zin, geen tijd, geen energie
om ons druk te maken met dingen die te groot voor ons zijn?
Raken we in paniek, zoals de leerlingen?
Of laten we ons verrassen door de Heilige Geest, die nieuwe wegen met ons wil bewandelen, nieuwe mogelijkheden
met ons wil onderzoeken, op een nieuwe manier,
met geloof en vertrouwen,
naar God die Zich om ons bekommert
en naar mensen kijken?
Als we dat proberen komt het met Gods hulp goed. Altijd.
Zij is er tenslotte Zelf bij.
Amen.
Muziek
Zo rijk als wij gezegend zijn met liefde, kennis van God, en goede gaven, zo
rijk mogen wij tot een zegen zijn voor anderen.
Nu in de collecte, de komende tijd voor de mensen om ons heen...
Na het gebed over de gaven zingen wij: uit de bundel TussenTijds lied 217: 1 en
3
Collecte
Gebed over de gaven
Heer God, wat wij hebben verdiend, wat wij hebben gekregen, is uit Uw
genade.
Daarom kunt U er over beschikken, zoals U kunt beschikken over onze tijd, liefde
en aandacht.
Wijs ons de weg in dit alles hoe wij U kunnen dienen. Om Jezus’ wil… Amen.
Lied TussenTijds lied 217: 1 en 3 Wij die met eigen ogen de aarde zien
verscheurd, maar blind en onmeedogend ontkennen wat gebeurt: dat oorlog is
geboden, en vrede niet mag zijn... :-(
Laten we danken en bidden:
Goede God, wij danken U voor deze mooie eerste dag van de zomer, en wij danken U
voor deze mooie vaderdag, waarop wij bij elkaar
mochten komen om te vieren dat U,
onze Vader, Zich om ons bekommert, in al onze nood,
angst, ellende. Dat U er voor ons bent, ook als we denken
dat U slaapt, ons niet hoort, niet ziet.
Wij bidden U allereerst voor alle vaders en grootvaders,
dat ze een voorbeeld aan U mogen nemen, in betrokkenheid, aanwezigheid,
liefde, en zó het vader zijn tot een kunst maken, tot een bron
van vreugde.
Wij bidden voor hen die zulke vaders niet hebben gekend, en
voor hen die zulke vaders niet konden wezen.
We bidden ook voor alle mensen, waar ook ter wereld, die in paniek
roepen, en niet weten hoe en wat. Voor alle mensen die om ons
roepen, en die we niet zien en niet horen.
Voor mensen die onze aandacht nodig hebben, maar die niet krijgen.
Voor mensen die wachten op ons getuigenis
van ons geloof in U,
die er op wachten wegwijs gemaakt te worden in het geloof, door ons.
Maar we zijn te laf en te bang.
Ons geloof is te klein. Heer, ontferm U!
Kom ons allen te hulp met Uw Geest en Haar
gaven.
Open onze ogen en ons hart voor
Uw Aanwezigheid, voor Uw hulp en bijstand
waar we die het minst verwachten.
Goede God, wij bidden U voor al deze mensen die in hun eentje
ronddobberen op de levenszee, en niet geleerd
hebben hun leven te delen met anderen. Die zielsalleen
het hoofd moeten bieden aan de levensstormen,
en die geen diepere werkelijkheid kennen dan wat zich voordoet aan oog en
oor.
Wij bidden U ook voor allen die in levensgevaar zijn. Om het Evangelie,
allereerst, maar we bidden evenzeer voor hen die zich bedreigd zien door
mensen, door ziekte, dood, honger, oorlog, natuurrampen… We bidden voor hen
die hier niet konden zijn, door vacantie, ouderdom of ziekte, we bidden ook voor
Laetitia, die op een operatie wacht, voor de kleine Angelo in het ziekenhuis...
Bekommer U om hen, zoals U Zich om ons bekommert, en schenk hen
en ons de gaven van Uw Geest, zodat we U kunnen aanbidden zoals Jezus Zelf
ons leerde:
Onze Vader naar NBV:
Onze Vader in de hemel,
laat Uw Naam geheiligd worden,
laat Uw Koninkrijk toch komen
en Uw Wil worden gedaan
op aarde zó als in de hemel.
Geef ons steeds weer het brood
dat wij dagelijks behoeven.
Vergeef ons onze schuld,
zoals ook wij vergeven
wie ons iets schuldig was.
En breng ons in beproeving niet,
maar red ons uit de greep van alle kwaad.
We zingen: TussenTijds 9:1 en 3 = Lied 281
Na de zegen, zingen we, in plaats van het ‘Amen’ vers 15. Nu het
eerste en derde vers.
Zegen:
De gemeenschap met God,
met alle heiligen en elkaar
vervulle Uw harten en gedachten,
Uw doen en laten,
Uw bidden en danken.
Van nu aan tot in alle eeuwigheid.
Amen
Slotlied: vers 15
En dan is er koffie!
(met een soesje en met kleine gekleurde-medemens-kusjes, vanwege twee
verjaardagen!)