Voor eerdere diensten klik hier:

Zondag Reminiscere 28-2-2010 in de Lutherse kerk te Zeist

Organist: de heer D. Andel. Onder zijn gehoor: 28 gelovigen.

Wij zijn hier aanwezig in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.       
Amen

Onze Hulp is in de Naam van de Heer     
die hemel en aarde gemaakt heeft.

Wij belijden voor de Almachtige God,
dat wij gezondigd hebben,
gezondigd, in gedachten, woorden en daden…

Het is onze schuld, onze eigen grote schuld.

Daarom vragen wij God, de Almachtige,
de Barmhartige, Zich over ons te ontfermen,
ons al onze zonden te vergeven
en ons te bevrijden van alles wat verkeerd is.
Amen

De Almachtige  God schenke ons Zijn genade!
Amen!

Zo lief had God deze wereld, dat Hij Zijn enige Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft aan het verderf ontkomt, en eeuwig leven hebben mag!

Ons introïtuslied is psalm 149: 1, 2 en 3.
In onze passietijd zijn ook wij met onze Heer Jezus op weg naar Jeruzalem. Ook ons uiteindelijk doel is: Paasfeest vieren, het feest van de bevrijding, die ons allen is aangezegd, en die ons hier is gegeven door de kruisgang van Jezus. Ook al weegt díe in deze tijd op ons geweten, op onze gedachten: het past ons ook om mét Hem, en met alle pelgrims, Gods grote daden te loven. Dus laten we dit pelgrimslied zingen met het oog op Gods glorie. Ps 149



Laten we de Heer aanroepen om ontferming met de nood van deze wereld, wij zingen het Kyrië,
maar laten wij dan in ons hart ook Zijn naam prijzen, omdat er aan Zijn barmhartigheid geen einde komt!



Zondagsgebed:

Heer, denk aan Uw barmhartigheid,
aan Uw liefde door de eeuwen heen,
als wij tot U naderen met onze lofzangen en gebeden, met onze daden en onze tekorten.
Open ons de harten en het verstand voor Uw willen en werken in de Heilige Geest,
door Jezus Christus, onze Heer. Amen.

Lezing Oude Testament: Exodus 24: 12 – 18.
Na de wetgeving op de Sinas, waarbij het volk uit de verte hoorde en zag hoe God Zelf met geweldig machtsvertoon tot hen sprak, volgt een aantal hoofdstukken, die waarschijnlijk later tussengevoegd zijn, en waarin de puntjes op de I gezet worden over het omgaan met God en mensen. Het hoofdstuk dat we nu lezen sluit weer aan op de verschijning van de Aanwezige op de berg Sinaï, en het horen van de 10 leefregels, en op de belofte van het volk zich daaraan te zullen houden. Het is alles samen deel van het grote verhaal van het sluiten van het Verbond tussen God en Zijn volk. We lezen vanaf vers 12:
12. Daar zei de Aanwezige tegen Mozes:      
”Stijg op tot Mij, de berg op, en wees daar aanwezig. Dan zal Ik je de stenen bladen geven, en het onderricht (Torah) en het voorschrift die Ik op zal schrijven om hèn (het volk) te onderwijzen.”
13. Mozes stond op, en zijn assistent Josua (= Jezus = de Aanwezige is zijn redding), en zo ging Mozes de berg van God op.
14. Maar tegen de ouderlingen zei hij: ‘Blijf op ons wachten, op deze plaats, totdat we bij jullie terugkomen. En kijk! Aäron en Choer zijn bij jullie, als er iemand juridisch advies nodig heeft, moet hij hèn maar benaderen’.
15. Toen ging Mozes de berg op, en de wolk overdekte de berg.
16. De glorie nu van de Aanwezige liet zich neer op de berg Sinaï, en de wolk bedekte die zes dagen lang. Hij riep Mozes op de zevende dag vanuit het midden van de wolk.
17. De uiterlijke verschijning van de glorie van de Aanwezige was als verterend vuur op de top van de berg, voor het oog van de Israelieten.
18. Maar Mozes ging midden in de wolk naar binnen, en hij ging de berg op. Mozes nu was op de berg: veertig dagen en veertig nachten lang!

Tot hiertoe de lezing.
Intussen wachtte het volk, en het duurde en duurde maar, daarboven leek het wel een vulkaan op het punt van uitbarsten, doodeng dus. Hoe moet het verder? Mozes is er niet om hen verder te leiden, de wolk van Gods aanwezigheid hangt niet boven het tentenkamp, maar heeft even iets anders te doen, daar boven op de berg…

Het volk leeft in grote onzekerheid, net zoals ons dat kan overkomen, als we voor grote beslissingen staan, als er ingrijpende dingen gebeuren in ons leven, en dan vragen we: God, waar bént U nu precies? Pas achteraf kunnen we dan zeggen: dáár was Gods glorie zichtbaar – maar we herkenden die niet als zodanig…

Laten we zingen uit Tussentijds: nummer 150 = Lied 25a
 

Epistellezing
: Openbaring 19: 1 – 7
We zijn aan het einde der tijden, het eind van de bijbel. Er is een eind gekomen aan de macht van geld en goed, de grote koopcentra, Alexandrium en Hoog Catharijne, gesymboliseerd door de stad, waar mensen worden uitgebuit, en waar alle waarde slechts in geld wordt uitgemeten, de stad die heel toepasselijk de grote hoer wordt genoemd. Het tegendeel daarvan is het hemels Jeruzalem, waar God de maatstaf van alle dingen is. Maar dat kómt nog. We lezen:
1 Daarna hoorde ik iets als de grote stem van een talrijke schare in de hemel, zeggend: halleluja! het heil en de glorie en de kracht is van onze God,
2  omdat Zijn gerichten waarachtig en rechtvaardig zijn; omdat Hij de grote hoer heeft berecht, die de aarde met haar hoererij heeft verdorven;
en Hij heeft het bloed van Zijn dienaren opgeëist uit haar hand!
3  En voor een tweede keer zeiden ze: halleluja!haar rook stijgt op tot in de eeuwen der eeuwen!
4  En de vierentwintig oudsten        
en de vier levende wezens vielen neer     
en onderwierpen zich aan God,       
die zetelde op de troon, zeggend:   
Amen, halleluja!
5 En een stem ging uit van de troon, zeggend:
looft onze God, al Zijn dienaren die Zijn naam vreest, de kleinen en de groten!
6  En ik hoorde iets als de stem van een talrijke schare, en als de stem van vele wateren,     
en als de stem van sterke donderslagen, zeggend: Halleluja!, omdat de Heer onze God, de albeheerser, Zijn koningschap is begonnen!–
7  laten wij ons verheugen en juichen      
en Hem de glorie geven,        
omdat de bruiloft van het lam is gekomen,
en Zijn bruid heeft zich toebereid!–

U ziet dat we de Epifanie niet achter ons laten, in deze tijd van het jaar, dat lijkt maar zo: alles bereidt zich voor op Gods Koningschap!
Laten we bidden om  Gods leiding op deze weg met het zingen van het eerste lied uit Tussentijds, vers 5 en 6. = Lied 280: 5 en 6
 

Het Heilig Evangelie staat geschreven bij:
Mattheüs 15: 21 – 28

Jezus heeft hiervoor uitgelegd dat de mens niet onrein wordt door wat de mond binnenkomt, maar door wat er uitkomt, want dàt komt uit het hart: de bron van verkeerde gedachten en daden. Hij zegt dat tegen de Farizeeërs, die Hem het leven weer lastig hebben gemaakt. Hij is er aan toe om er even tussenuit te gaan.  We lezen: Mattheüs 15: 21 – 28

21. En toen Hij daar wèg ging, trok Jezus zich terug naar de streek van Tyrus en Sidon.
22. En kijk! Een Kanaänitische vrouw uit die bergstreek kwam luid roepend te voorschijn: ‘Heb medelijden met mij, heer, zoon van David: mijn dochter is deerlijk bezeten!’
23. Maar Hij zei geen woord tegen haar, en intussen kwamen Zijn leerlingen er bij en zij vroegen Hem telkens weer: ‘Stuur haar weg, want ze schreeuwt ons na..’
24. Maar Hij antwoordde: “Ik ben nergens anders op uitgestuurd dan op de verloren schapen van het huis Israël!”
25. Maar zij kwam voor Hem neerknielen en zei: ‘Heer, help me!’
26. Hij antwoordde: “Het is niet juist het brood van de kinderen te nemen en aan de jonge hondjes voor te zetten.”
27. Maar zíj zei: ‘Jawel Heer, want ook de jonge hondjes eten de brokjes op die vallen van de tafel van hún heren.’
28. Toen antwoordde Jezus haar: “ Vrouwe, uw geloof is groot. Het moet maar gaan zoals U wenst.” En haar dochter was genezen vanaf dàt ogenblik.

Zalig die het Woord van God horen en er gehoor aan geven!


In antwoord op Gods Woord willen wij ons geloof belijden:

Ik geloof in God,
            die wilde dat de wereld goed was,
            die mensen en dieren maakte,
            planten en bomen,
            vogels en vissen,        
en er van hield.

Ik geloof in God,
            die als een vader zorgen wil,
            die als een moeder ons omringt.

Ik geloof in Jezus -
            in wie Gods Liefde mens werd,
                        om ons lot te delen
                        ons leven, onze dood,
            die dwars door alles heen
            vast hield aan Zijn Vader -
en angst en dood overwon -
stervend aan het kruis.

Hij ging door de hel,
maar stond óp tot nieuw leven:
            de derde dag.

Ik geloof in de Geest
die Jezus ons zond,
            om ons dichter dan ooit
            bij God te doen zijn.
            Zij bidt en zingt en dankt in ons;
            geeft ons nieuw leven,
in eeuwigheid.

Daarom durven wij geloven
in goedheid, gerechtigheid, trouw....
... in Liefde en toekomst
zelfs voorbij de dood....
... in een kerk, waar mensen zijn
            als één lichaam, dat bestuurd wordt
                        door Jezus, ons Hoofd....
... in een doop, die mensen nieuw maakt...
... in vergeving, in genade en hoop -
voor gewone mensen zoals wij.
Amen.


Preek
Genade zij u en vrede van God onze Vader en van Jezus Christus, onze Heer, door de Heilige Geest.

Lieve gemeente van God, lieve vrienden, zusters en broeders!

Midden in de lijdenstijd spreken over de glorie van God, is dat niet wat bizar?
Het is toch een tijd van ingetogenheid, van bezinning, van een beetje minder… Het gaat nu toch om het lijden en sterven van de Heer
Dat zóú u kunnen vragen.
Maar voor de mensen rondom Jezus speelde dat zeker niet… en Hijzelf is niet zo bezig met Zijn lijden en Zijn dood die Hem in Jeruzalem wachten, Hij is bezig met de verkondiging van Gods grote daden, en van Gods goedheid en liefde, van Gods koningschap vooral. Het koninkrijk Gods, dáár heeft Hij het steeds over gehad, en van de noodzaak je daar op in te stellen, wil Hij de mensen dringend overtuigen. Ook U en mij.
En bij dat koningschap hoort Gods glorie.

Misschien is het licht dat die glorie omstraalt wel een beetje te groots voor kleine mensen als wij…
Het zootje ongeregeld dat Mozes heeft meegekregen uit Egypte, en dat tijdens de tocht door de woestijn moet uitgroeien tot een samenhangend volk, vindt het in elk geval véél te veel van het goede. Ze zeggen, als ze eenmaal God hebben zien nederdalen op de berg, met donder en bliksem, rook en vuur als begeleiding, tegen Mozes: wij doen alles wat Hij zegt, maar praat jij maar met Hem. Het is ons te veel, te groot, te heilig. Hij is wel érg apart.
Volkomen anders en: vreselijk machtig zijn de grondbegrippen die bij heilig horen, dus dat hadden ze goed begrepen.
Soms is het goed, ook voor ons, om ons een moment iets van die glorie, van die heiligheid, te realiseren, opdat we niet te makkelijk denken: God is een vriendje van me.

De lezingen van vandaag laten ons een paar aspecten van die glorie, die verhevenheid, en het anders zijn van Gods koningschap proeven.

In de eerste lezing is de grootsheid van God onze Schepper duidelijk merkbaar.
De verwijzing naar de Schepper vinden we in de zes dagen die Mozes wachten moet, daarboven, op de berg, onder al dat dreigende natuurgeweld.
Geen: fijn dat je er bent, kom binnen, jongen, maar: God geeft wel aan wanneer het Zijn tijd is.
Hij is de koning, de Heer van het Heelal, Hij heeft de wereld geschapen in 6 dagen, in 6 perioden, en daarna rustte Hij. Op de zevende dag roept Hij Mozes de wolk van de Aanwezigheid binnen.

Hier klinkt voor elke Jood nu het eerste scheppingslied in mee. Maar pas na afloop, de mensen daar ver beneden de berg zien niets van wat er gebeurt. Die moeten hopen, vertrouwen, geloven… en dat valt niet mee.
Op de zevende dag gaat Mozes de wolk van de Aanwezigheid Gods binnen. Dan komen God en mens weer tot elkaar, voor even. Voor een tijd.
Als we denken aan het paradijsverhaal, waar God in Zijn tuin wandelde, en keuvelde met Adam en Eva, met de mens, zoals die bedoeld was, wil dat zeggen, dan wordt dat vanzelfsprekende contact verbroken door de menselijke eigenwijsheid en eigengereidheid, die zich maar al te graag laat overhalen om zelf te bepalen wat goed voor ons is.
Want dat is het wezen van de zondeval, als je er goed over na denkt. Nu krijgt de mens een tweede kans.  Mozes mag 40 dagen en nachten, dat wil zeggen: een lange tijd, die nog net te overzien is, met God omgaan. Hoe, daar weten we niets van.

Alleen: de glorie van God hangt om hem heen als hij de berg afkomt. De mensen kunnen de glans niet verdragen. En nadien, telkens als hij met God gesproken heeft, doet hij een doek om zijn hoofd, omdat de glorie van God teveel is voor het mensenoog.
Op die zevende dag begint dus een periode van terugkeer van de mens tot God. En in die periode schrijft God persoonlijk de leefregels op, die een gezonde samenleving kenmerken. De tien leefregels. En de Mitzwa. Het stelsel van geboden, waarin dat is uitgewerkt.
Dit alles heeft Jezus later samengevat in: Houd van God met alles wat er in je is, en houd van je naaste als van jezelf.
Dat is kort door de bocht, maar wel helder.
En Hij heeft het Zelf voorgedaan. Hij heeft er naar geleefd, en daarom heeft Hij geleden en is Hij gestorven: uit liefde die geen grenzen stelt. Die geen voorwaarden kent.

Nou, dat zou je ook niet zeggen, als je het Evangelieverhaal van deze morgen hoort!

Laten we niet vergeten, dat dit verhaal nog speelt vóór de verheerlijking op de berg, en voordat de Heer naar Jeruzalem op weg gaat.
Hij heeft even behoefte aan een korte vacantie.
En dan in de letterlijke zin van: je leeg maken voor God. Met al die mensen die Hem steeds maar op de hielen zitten, - Hij is een populair wonderdoener in eigen land, en aan de andere kant moet hij aan kerkeraden en classes en synoden maar steeds uitleggen wat Hij aan het doen is, en waarom Hij dat wel zou mogen, - met al die onrust om Hem heen, kan Hij de rust niet vinden om de omgang met God waaruit Hij leeft, te onderhouden.
Daarom even een tripje naar Tyrus en Sidon, waar Hij geen complicaties verwacht.

Mooi niet dus.
We hebben het verhaal gehoord!
Deze vrouw vecht voor haar zieke kind.
En kruimeltjes zijn óók brood.
Wie liefheeft is met weinig tevreden.
Kan zichzelf desnoods diep vernederen, als het maar goed mag gaan met je liefste, je kind, je..
Die nederigheid van haar overwint.
En daarin zien we Gods glorie, op een manier die we niet hadden verwacht.
Want niet Jezus brengt hier de boodschap van Gods koninkrijk, maar zij is gestuurd om Hem te vertellen, dat Hij niet alleen is gezonden naar de verloren schapen van Israël, maar dat heel de wereld tot Gods koninkrijk behoort.
Dit is een keerpunt in Jezus’ blikrichting.

En dan gaat Hij ook weer verder. Aan het werk.
Hierop volgt de tweede vermenigvuldiging van de broden, als Hij, nog steeds buiten Israël, Gods koningschap verkondigt.
De vier korven vol die over zijn, duiden op heel de wereld, die gevoed gaat worden door het Woord van de Heer.
Pas dàn is Hijzelf klaar voor de verheerlijking op de berg, voor de ontmoeting met Mozes en Elia, die Gods glorie hebben gezien, voor de bevestiging van Zijn missie door Gods eigen stem, en voor de tocht naar Jeruzalem, die Hij in gehoorzaamheid en in alle nederigheid die dat meebrengt, volvoert.

De glorie van Gods koningschap in Jezus’ leven is diens volmaakte gehoorzaamheid. De manier waarop Hij in alles God op de eerste plaats laat komen.
Hij, die Prins van den bloede is, laat Zich kennen als aller dienaar. De lijdende Knecht des Heren.
Bespot, veracht, miskend.
Daar is die andere kant van Gods glorie te zien.
De glorie van het dienend Koningschap.
Dienend, tot in de dood op het kruis.
En daardoor overwinnend.

Het koningschap van God is dat van de liefde, die zichzelf niet zoekt. Dat is een wezenlijke tegenstelling tot de grote hoer, waarover wordt gesproken in de Openbaring aan Johannes. De grote hoer is de mammon, de kille geldlust, die ook onze maatschappij steeds meer beheerst, en waar talloze mensen van goede wil het slachtoffer van worden.
Ik noemde straks als voorbeeld het Alexandrium in Rotterdam, want ook Christelijke winkeliers zijn daar op straffe van een boete van 500 euro per keer sinds kort verplicht op zondag open te zijn. Omdat de donkere etalages de uitstraling, lees: de glorie van de mammon zo verduisteren.
Het moet toch niet gekker worden. Maar zover zijn we al gekomen, het is echt waar.
De rustdag, die God aan de mensen heeft gegeven, opdat er ruimte is om op adem te komen, voor mens en dier, voor slaaf en vrije, de dag die ook ruimte biedt voor het ongedwongen contact met God, dat Jezus heeft hersteld, die dag is ons allen toevertrouwd als een kostbaar geschenk.
Een geschenk dat we in ere moeten houden, want anders zijn we het niet waard, en dan zullen we straks deel zijn van dat grote Babylon, dat tot in eeuwigheid vernietigd wordt.

Maar zo hoeft het niet te zijn. Wij  zijn vrij!
Ook wij mogen eten van de kruimpjes die vallen van de tafel van de Heer. En kruimpjes zijn ook brood. Israël is en blijft de oudste broer, de eerstgeroepene, maar wij horen er ook bij.
U en ik en allemaal.
Gods hart is groot genoeg.

En als ons hart op de goede plaats zit, zullen ook wij straks zeggen: Halleluja! Gods rechtspraak is waarachtig en rechtvaardig. Hij weet wat Hij doet, en zo is het wijs en goed.

Als wij van Jezus willen leren, en als wij Hem volgen op weg naar Jeruzalem, naar het Paasfeest dat Hij vieren zal met en voor ons, in brood en wijn, in dood en opstanding, dan past het ons, om oprecht stil te staan bij de vraag hoe wij ons leven hebben ingericht. Is dat gericht op onszelf, of is het gericht op God, en daarom op de naaste?

Willen we hebben, of willen we geven en delen?

U ziet dat we ons, juist met het oog op de glorie van Gods koningschap, in deze tijd wel degelijk mogen bezinnen.
Ons moeten bezinnen. En met vasten is ook niets mis. Opdat ook wij straks die stem mogen horen, die roept: Looft onze God, al Zijn dienaren die Zijn naam vreest, de kleinen en de groten!
Zodat ook onze stem dan meeklinkt, en meezingt: Halleluja!, omdat de Heer onze God, de albeheerser, Zijn koningschap is begonnen!–
laten wij ons verheugen en juichen
en Hem de glorie geven,        
omdat de bruiloft van het lam is gekomen,
en Zijn bruid heeft zich toebereid!–

Amen.
Zo zij het.

Muziek

De wereld is wijd en Gods goedheid is groot.
Vanuit ons aandeel mogen wij helpen en delen,
nu in de collecte, straks weer anders…
Na het gebed over de gaven zingen wij: gezang 341: 1 en 3.

Maar nu eerst de Collecte
onder muziek.

Gebed over de gaven

Heer God, wat wij hebben verdiend, wat wij hebben gekregen, is uit Uw genade.
Daarom kunt U er over beschikken, zoals U kunt beschikken over onze tijd, liefde en aandacht.
Wijs ons in dit alles de weg en zegen onze gaven om Jezus’ wil… Amen.

Gezang 341: 1 en 3 = Lied 345 Gij hebt Uw Woord gegeven, nog voordat ik iets vroeg...



Laten we danken en bidden:
Grote God, machtige, heilige God, wij danken U dat U aan ons wilt denken. U herinnert Zich onzer, in grote en in kleine dingen, en daarom mogen we met schroom, om Uw grote heiligheid, en met vertrouwen, om Uw liefde, tot U komen, met de nood van deze wereld, met de nood van onze levens, en die in Uw handen leggen.

Wij danken U, dat U ons bidden hoort, dat we nooit alleen staan in het leven, hoe kaal en onherbergzaam dat ook mag aanvoelen.
Wij bidden U om Uw Heilige Geest, die Jezus ons beloofde, en die ons Uw glorie doet zien, opdat wij met ogen vol liefde naar elkaar en naar deze wereld kijken, met Uw ogen, en zo kunnen werken aan een wereld die lijkt op Uw scheppingsdroom.

Heer, heel direct is de nood om ons heen die te groot is voor onze handen en te groot voor onze harten. De nood in Haïti is nog nauwelijks in kaart gebracht, en nieuwe rampen doen zich aan.

Wij bidden U voor de mogelijke slachtoffers van de Tsunami in Japan en op de Filippijnen, en voor de ontredderde mensen in Chili, waar zo veel doden zijn gevallen. Wij bidden U voor de slachtoffers van de overstromingen in La Coruña, op de Canarische eilanden en in Andalusië.

Maar evenzeer voor de armen, die we niet hebben kunnen voeden, voor de vrouwen, die we voor verkrachting niet konden behoeden, voor de zieken, die we niet konden troosten, voor de overledenen, die we zo graag bij ons hadden gehouden…
Wij bidden voor de zieken van deze gemeente, voor hen die hier zo graag hadden willen komen, en voor hen die wij in ons hart meedragen…

Ach Heer, U weet hoe veel leed er in ons leven is, hoeveel problemen we om ons heen zien.

Maar er is ook hoop en vreugde. We bidden U voor hen die vandaag het vormsel mogen ontvangen, en ook voor allen die zich voorbereiden om met Pasen toe te treden tot de Kerk.
Om Uw zegen willen we vragen voor het Indiaproject, dat hier wordt afgerond, maar daar doorgaat.
Jezus leerde ons dat we vertrouwen mogen, dat er geen musje op de grond valt, zonder dat U het weet.
Dat niemand valt, of zij valt in Uw hand.
U gaan alle mensen ter harte… ook wij…
Dat is onze troost, dat geeft ons kracht,
en daaruit leven we, als we samen bidden:
Onze Vader in de hemel,
laat Uw Naam geheiligd worden,
laat Uw Koninkrijk toch komen
en Uw Wil worden gedaan
op aarde zó als in de hemel.
Geef ons steeds weer het brood
dat wij dagelijks behoeven.
Vergeef ons onze schuld,
zoals ook wij vergeven
wie ons iets schuldig was. 
En breng ons in beproeving niet,
maar red ons uit de greep van alle kwaad.


Ons slotlied is een gebed: tt211: 1 en 2. = Lied 418

Na de zegen, zingen we, in plaats van het ‘Amen’ het derde vers van ditzelfde lied.  



Zegen:
God moge zijn in Uw hoofd en in Uw begrijpen
God moge zijn in Uw ogen en in Uw kijken
God moge zijn in Uw mond en in Uw spreken
God moge zijn in Uw hart en in Uw denken
God moge zijn in Uw komen en Uw vertrekken
Zo zegene en behoede U
Vader, Zoon en Heilige Geest.
Amen.  

Vers 3
Vrede, vrede laat  Gij ....

Daarna werd er samen koffie gedronken, en de fantastische resultaten van het diaconaal project van het afgelopen jaar werden bekend gemaakt en overhandigd.