Voor eerdere diensten klik hier:
Zondag Reminiscere 28-2-2010 in de Lutherse
kerk te Zeist
Organist: de heer D. Andel. Onder zijn gehoor: 28 gelovigen.
Wij zijn hier aanwezig in de Naam van de Vader en
de Zoon en de Heilige Geest.
Amen
Onze Hulp is in de Naam van de Heer
die hemel en aarde gemaakt heeft.
Wij belijden voor de Almachtige God,
dat wij gezondigd
hebben,
gezondigd, in gedachten, woorden en daden…
Het is onze schuld, onze eigen grote
schuld.
Daarom vragen wij God,
de Almachtige,
de Barmhartige, Zich
over ons te ontfermen,
ons al onze zonden
te vergeven
en ons te bevrijden
van alles wat verkeerd is.
Amen
De Almachtige God schenke ons Zijn genade!
Amen!
Zo lief had God deze wereld,
dat Hij Zijn enige Zoon
gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft
aan het verderf ontkomt,
en eeuwig leven hebben
mag!
Ons introïtuslied is psalm 149: 1, 2 en
3.
In onze passietijd
zijn ook wij met
onze Heer Jezus op weg naar
Jeruzalem. Ook ons uiteindelijk
doel is: Paasfeest
vieren, het feest van de bevrijding,
die ons allen is aangezegd, en die ons
hier is gegeven door de kruisgang
van Jezus. Ook al weegt díe in
deze tijd op ons geweten,
op onze gedachten: het
past ons ook om mét Hem, en met alle pelgrims, Gods
grote daden te loven.
Dus laten we dit pelgrimslied zingen met het oog op Gods glorie.
Ps 149
Laten we de Heer aanroepen om ontferming met de nood van deze wereld, wij zingen
het Kyrië,
maar laten wij dan in ons hart ook Zijn naam prijzen, omdat er aan Zijn
barmhartigheid geen einde komt!
Zondagsgebed:
Heer, denk
aan Uw barmhartigheid,
aan Uw liefde door de
eeuwen heen,
als wij tot U naderen met onze lofzangen
en gebeden, met onze daden
en onze tekorten.
Open ons de harten
en het verstand
voor Uw willen
en werken in de Heilige
Geest,
door Jezus Christus, onze Heer. Amen.
Lezing Oude Testament: Exodus 24: 12 – 18.
Na de wetgeving
op de Sinas, waarbij het volk uit de verte hoorde en zag hoe God Zelf met
geweldig machtsvertoon tot hen sprak, volgt een aantal hoofdstukken, die
waarschijnlijk later tussengevoegd zijn, en waarin de puntjes op de I gezet
worden over het omgaan met God en mensen. Het hoofdstuk dat we nu lezen sluit
weer aan op de verschijning van de Aanwezige op de berg Sinaï, en het horen van
de 10 leefregels, en op de belofte van het volk zich daaraan te zullen houden.
Het is alles samen deel van het grote verhaal van het sluiten van het Verbond
tussen God en Zijn volk. We lezen vanaf vers 12:
12. Daar zei de Aanwezige tegen Mozes:
”Stijg op tot Mij, de berg
op, en wees daar aanwezig. Dan zal
Ik
je de stenen bladen geven, en het onderricht (Torah) en het voorschrift die Ik
op zal schrijven om hèn (het volk) te
onderwijzen.”
13. Mozes stond op, en zijn assistent Josua
(= Jezus = de Aanwezige is zijn redding), en zo ging Mozes de berg van God op.
14. Maar tegen de ouderlingen
zei hij: ‘Blijf op ons wachten, op deze plaats, totdat we bij jullie
terugkomen. En kijk! Aäron
en Choer zijn bij
jullie, als er iemand juridisch advies nodig heeft, moet hij hèn maar
benaderen’.
15. Toen ging Mozes de berg
op, en de wolk
overdekte de berg.
16. De glorie
nu van de Aanwezige
liet zich neer op de berg
Sinaï, en de wolk
bedekte die zes dagen lang. Hij riep Mozes op de zevende
dag vanuit het midden van de wolk.
17. De uiterlijke
verschijning
van
de
glorie
van de Aanwezige
was als verterend vuur
op de top van de berg,
voor het oog van de Israelieten.
18. Maar Mozes ging midden in de wolk naar binnen, en hij
ging de berg
op. Mozes nu was op de berg:
veertig dagen en veertig nachten lang!
Tot hiertoe de lezing.
Intussen wachtte het volk,
en het duurde en duurde
maar, daarboven leek het wel een vulkaan
op het punt van uitbarsten, doodeng
dus. Hoe moet het verder? Mozes
is er niet om hen verder te leiden, de wolk
van Gods aanwezigheid
hangt niet boven het tentenkamp, maar heeft even iets anders
te doen, daar boven op de berg…
Het volk leeft in grote onzekerheid,
net zoals ons dat kan overkomen, als we
voor grote beslissingen staan, als er ingrijpende
dingen gebeuren in ons leven, en dan vragen we: God, waar bént U nu
precies? Pas achteraf kunnen we dan
zeggen: dáár was Gods glorie zichtbaar – maar we herkenden die niet als
zodanig…
Laten we zingen uit Tussentijds: nummer 150 = Lied 25a
Epistellezing: Openbaring 19: 1 – 7
We zijn aan het einde der tijden, het eind
van de bijbel. Er is een eind gekomen aan de macht van geld en goed, de grote
koopcentra, Alexandrium en Hoog Catharijne, gesymboliseerd door de stad, waar
mensen worden uitgebuit, en waar alle waarde slechts in geld wordt uitgemeten,
de stad die heel toepasselijk de grote hoer wordt genoemd. Het tegendeel daarvan
is het hemels Jeruzalem, waar God de maatstaf van alle dingen is. Maar dat kómt
nog. We lezen:
1 Daarna hoorde ik iets als de grote stem van een talrijke schare in
de hemel, zeggend: halleluja!–
het heil en de glorie
en de kracht is van onze God,
2 omdat Zijn gerichten
waarachtig en rechtvaardig
zijn; omdat Hij de grote
hoer heeft berecht, die de aarde met haar hoererij heeft
verdorven;
en Hij heeft het bloed
van Zijn dienaren opgeëist uit haar hand!
3 En voor een tweede keer zeiden
ze: halleluja!–
haar rook stijgt op
tot in de eeuwen der eeuwen!
4 En de vierentwintig oudsten
en de vier levende wezens
vielen neer
en onderwierpen zich aan God,
die zetelde op de troon, zeggend:
Amen,
halleluja!
5 En een stem ging uit van de troon, zeggend:
looft onze God, al
Zijn dienaren die Zijn naam vreest, de kleinen en de groten!
6 En ik hoorde iets als de stem van
een talrijke schare, en als de stem van vele wateren,
en als de stem van sterke donderslagen, zeggend: Halleluja!,
omdat de Heer onze God,
de albeheerser, Zijn koningschap
is begonnen!–
7 laten wij ons verheugen
en juichen
en Hem de glorie
geven,
omdat de bruiloft van het lam
is gekomen,
en Zijn bruid heeft
zich toebereid!–
U ziet dat we de Epifanie niet achter ons laten, in deze tijd van het jaar, dat
lijkt maar zo: alles bereidt zich voor op Gods Koningschap!
Laten we bidden om Gods leiding op
deze weg met het zingen van het eerste lied uit Tussentijds, vers 5 en 6. =
Lied 280: 5 en 6
Het Heilig Evangelie staat geschreven bij:
Mattheüs 15: 21 – 28
Jezus heeft hiervoor
uitgelegd dat de mens niet onrein wordt door wat de mond binnenkomt, maar door
wat er uitkomt, want dàt komt uit het hart: de bron van verkeerde gedachten en
daden. Hij zegt dat tegen de Farizeeërs, die Hem het leven weer lastig hebben
gemaakt. Hij is er aan toe om er even tussenuit te gaan.
We lezen: Mattheüs 15: 21 – 28
21. En toen Hij daar wèg ging, trok Jezus
zich terug
naar de streek van Tyrus
en Sidon.
22. En kijk! Een Kanaänitische
vrouw uit die bergstreek
kwam luid roepend te voorschijn: ‘Heb medelijden met mij,
heer, zoon van David: mijn dochter is deerlijk
bezeten!’
23. Maar Hij
zei geen woord tegen haar, en
intussen kwamen Zijn leerlingen er bij en zij vroegen Hem telkens weer: ‘Stuur
haar weg, want ze schreeuwt ons na..’
24. Maar Hij antwoordde: “Ik ben nergens anders op uitgestuurd dan op de verloren schapen van het huis Israël!”
25. Maar zij
kwam voor Hem neerknielen en zei: ‘Heer,
help me!’
26. Hij antwoordde:
“Het is niet juist
het brood van de kinderen te nemen en aan de jonge
hondjes voor te zetten.”
27. Maar zíj zei: ‘Jawel
Heer, want ook de jonge hondjes eten de brokjes
op die vallen van de tafel van hún
heren.’
28. Toen
antwoordde Jezus haar:
“ Vrouwe, uw geloof
is groot. Het moet
maar gaan zoals U wenst.” En
haar dochter was genezen vanaf dàt ogenblik.
Zalig die het
Woord van God horen en er gehoor aan geven!
In antwoord op Gods
Woord willen wij ons geloof belijden:
Ik geloof in God,
die wilde dat de wereld goed was,
die mensen en dieren maakte,
planten en bomen,
vogels en vissen,
en er van hield.
Ik geloof in God,
die als een vader zorgen wil,
die als een moeder ons omringt.
Ik geloof in Jezus -
in wie Gods Liefde mens werd,
om ons lot te delen
ons leven, onze dood,
die dwars door alles heen
vast hield aan Zijn Vader -
en angst en dood overwon -
stervend aan het kruis.
Hij ging door de hel,
maar stond óp tot nieuw leven:
de derde dag.
Ik geloof in de Geest
die Jezus ons zond,
om ons dichter dan ooit
bij God te doen zijn.
Zij bidt en zingt en dankt in ons;
geeft ons nieuw leven,
in eeuwigheid.
Daarom durven wij geloven
in goedheid, gerechtigheid, trouw....
... in Liefde en toekomst
zelfs voorbij de dood....
... in een kerk, waar mensen zijn
als één lichaam, dat bestuurd wordt
door
Jezus, ons Hoofd....
... in een doop, die mensen nieuw maakt...
... in vergeving, in genade en hoop -
voor gewone mensen zoals wij.
Amen.
Preek
Genade zij u en vrede
van God onze Vader en
van Jezus Christus,
onze Heer,
door de Heilige Geest.
Lieve gemeente van God, lieve vrienden, zusters en broeders!
Midden in de lijdenstijd
spreken over de glorie
van God, is dat niet
wat bizar?
Het is toch een tijd van ingetogenheid,
van bezinning, van een
beetje minder… Het gaat nu
toch om het lijden
en sterven van de Heer…
Dat zóú u kunnen
vragen.
Maar voor de mensen rondom Jezus speelde dat zeker niet… en Hijzelf is niet zo
bezig met Zijn lijden en Zijn dood die Hem in Jeruzalem
wachten, Hij is bezig met de verkondiging
van Gods grote
daden, en van Gods goedheid
en liefde, van Gods koningschap
vooral. Het koninkrijk Gods,
dáár heeft Hij het steeds over gehad, en van de noodzaak je daar op in
te stellen, wil Hij de mensen dringend
overtuigen. Ook U en
mij.
En bij dat koningschap hoort Gods glorie.
Misschien is het licht dat die
glorie omstraalt wel een beetje te groots
voor kleine mensen als wij…
Het zootje
ongeregeld dat Mozes
heeft meegekregen uit Egypte,
en dat tijdens de tocht door de woestijn moet uitgroeien
tot een samenhangend volk, vindt het in
elk geval véél te veel van het goede. Ze zeggen,
als ze eenmaal God hebben zien nederdalen op de berg, met donder en bliksem,
rook en vuur als begeleiding, tegen
Mozes: wij doen
alles wat Hij zegt, maar praat jij maar
met Hem. Het is ons te veel, te groot,
te heilig. Hij is
wel érg apart.
Volkomen
anders en: vreselijk machtig zijn de grondbegrippen
die bij heilig
horen, dus dat hadden ze goed begrepen.
Soms is het goed, ook voor ons,
om ons een moment iets van die glorie, van die heiligheid,
te realiseren, opdat we niet
te makkelijk denken: God
is een vriendje
van me.
De lezingen van vandaag laten ons
een paar aspecten van die glorie,
die verhevenheid, en het anders
zijn van Gods koningschap
proeven.
In de eerste lezing is de
grootsheid van God
onze Schepper duidelijk merkbaar.
De verwijzing naar de Schepper vinden we in de zes dagen die Mozes wachten moet,
daarboven, op de berg, onder al dat dreigende natuurgeweld.
Geen: fijn dat je er bent, kom binnen, jongen,
maar: God geeft wel
aan wanneer het Zijn tijd is.
Hij is de koning, de
Heer van het Heelal, Hij heeft de wereld geschapen in 6 dagen, in 6 perioden, en
daarna rustte Hij. Op de zevende
dag roept Hij Mozes de
wolk van de Aanwezigheid binnen.
Hier klinkt voor elke Jood
nu het eerste scheppingslied
in mee. Maar pas na afloop, de
mensen daar ver beneden de berg
zien niets van wat er gebeurt. Die
moeten hopen, vertrouwen,
geloven… en dat
valt niet mee.
Op de zevende dag gaat Mozes de wolk van
de Aanwezigheid Gods binnen. Dan komen God
en mens weer tot elkaar, voor even.
Voor een tijd.
Als we denken
aan het paradijsverhaal,
waar God in Zijn tuin
wandelde, en keuvelde met Adam en
Eva, met de mens, zoals die bedoeld
was, wil dat zeggen, dan
wordt dat vanzelfsprekende contact
verbroken door de menselijke eigenwijsheid
en eigengereidheid,
die zich maar al te graag laat overhalen
om zelf te bepalen wat goed voor ons is.
Want dat is het wezen van de zondeval, als
je er goed over na denkt. Nu krijgt de
mens een tweede kans.
Mozes mag
40 dagen en nachten, dat wil zeggen: een
lange tijd, die nog net te overzien is,
met God omgaan. Hoe,
daar weten we niets van.
Alleen: de glorie van God hangt om hem heen
als hij de berg afkomt. De mensen kunnen de glans niet verdragen. En nadien,
telkens als hij met God gesproken heeft, doet hij een doek om zijn hoofd, omdat
de glorie van God
teveel is voor het mensenoog.
Op die zevende dag begint dus een periode
van terugkeer van de mens tot God.
En in die periode schrijft God persoonlijk
de leefregels op,
die een gezonde samenleving
kenmerken. De tien leefregels.
En de Mitzwa. Het stelsel van geboden, waarin dat is uitgewerkt.
Dit alles heeft Jezus
later samengevat in: Houd
van God met alles wat
er in je is, en houd van je naaste
als van jezelf.
Dat is kort door de bocht, maar wel helder.
En Hij heeft het Zelf voorgedaan.
Hij heeft er naar geleefd,
en daarom heeft Hij geleden en is Hij
gestorven: uit liefde
die geen grenzen stelt. Die geen voorwaarden
kent.
Nou, dat zou je ook niet zeggen,
als je het Evangelieverhaal van deze morgen hoort!
Laten we niet vergeten, dat dit
verhaal nog speelt vóór de verheerlijking op de berg, en voordat
de Heer naar Jeruzalem op weg gaat.
Hij heeft even behoefte aan een korte vacantie.
En dan in de letterlijke zin van: je leeg
maken voor God. Met al
die mensen die Hem
steeds maar op de hielen zitten, - Hij is een populair
wonderdoener in eigen land, en aan de andere
kant moet hij aan kerkeraden en classes en synoden maar steeds uitleggen wat Hij
aan het doen is, en waarom Hij dat
wel zou mogen, - met al die onrust
om Hem heen, kan Hij de rust
niet vinden om de omgang met God
waaruit Hij leeft, te onderhouden.
Daarom even een tripje naar Tyrus en Sidon, waar Hij geen complicaties verwacht.
Mooi niet dus.
We hebben het verhaal gehoord!
Deze vrouw vecht voor haar zieke
kind.
En kruimeltjes zijn óók brood.
Wie liefheeft is met weinig
tevreden.
Kan zichzelf desnoods
diep vernederen,
als het maar goed mag gaan met je
liefste, je kind, je..
Die nederigheid van haar overwint.
En daarin zien we Gods
glorie, op een
manier die we niet hadden
verwacht.
Want niet Jezus brengt
hier de boodschap van Gods
koninkrijk, maar zij is gestuurd om Hem
te vertellen, dat Hij niet alleen is
gezonden naar de verloren schapen van Israël, maar dat heel
de wereld tot Gods koninkrijk
behoort.
Dit is een keerpunt in Jezus’ blikrichting.
En dan gaat Hij ook weer verder.
Aan het werk.
Hierop volgt de tweede vermenigvuldiging van de broden, als Hij, nog steeds
buiten Israël, Gods koningschap verkondigt.
De vier korven vol die over
zijn, duiden op heel de wereld,
die gevoed gaat worden door het Woord
van de Heer.
Pas dàn is Hijzelf klaar voor de verheerlijking
op de berg, voor de ontmoeting met Mozes
en Elia, die Gods glorie
hebben gezien, voor de bevestiging
van Zijn missie door Gods eigen stem,
en voor de tocht naar Jeruzalem, die Hij
in gehoorzaamheid en
in alle nederigheid die dat
meebrengt, volvoert.
De glorie van
Gods koningschap in Jezus’ leven
is diens
volmaakte gehoorzaamheid. De manier waarop Hij in alles
God op de eerste
plaats laat komen.
Hij, die Prins van den
bloede is, laat Zich kennen als aller dienaar.
De lijdende Knecht
des Heren.
Bespot, veracht, miskend.
Daar is die andere kant van Gods glorie te zien.
De glorie van het dienend Koningschap.
Dienend, tot in de dood op het kruis.
En daardoor overwinnend.
Het koningschap van God is dat van de liefde,
die zichzelf niet
zoekt. Dat is een wezenlijke tegenstelling
tot de grote hoer, waarover wordt
gesproken in de Openbaring aan
Johannes. De grote hoer
is de mammon, de kille geldlust,
die ook onze maatschappij steeds meer beheerst, en waar talloze mensen van
goede wil het slachtoffer
van worden.
Ik noemde straks als voorbeeld het
Alexandrium in Rotterdam, want ook Christelijke winkeliers zijn daar op straffe
van een boete van 500 euro per keer sinds kort verplicht op zondag open te zijn.
Omdat de donkere etalages de uitstraling,
lees: de glorie van de mammon zo verduisteren.
Het moet toch niet gekker worden. Maar zover
zijn we al gekomen, het is echt
waar.
De rustdag, die God
aan de mensen heeft gegeven, opdat er ruimte
is om op adem te
komen, voor mens en dier, voor slaaf en vrije, de dag die ook
ruimte biedt voor het ongedwongen contact met God,
dat Jezus heeft hersteld,
die dag is ons allen
toevertrouwd als een
kostbaar geschenk.
Een geschenk dat we in ere moeten
houden, want anders zijn we het niet waard,
en dan zullen we straks deel zijn van dat grote Babylon, dat tot in eeuwigheid vernietigd
wordt.
Maar zo hoeft het niet
te zijn. Wij zijn vrij!
Ook wij mogen eten van de kruimpjes
die vallen van de tafel van de Heer. En kruimpjes zijn ook brood. Israël
is en blijft de
oudste broer, de eerstgeroepene,
maar wij horen er ook bij.
U en ik en allemaal.
Gods hart
is groot genoeg.
En als ons hart op de goede plaats zit,
zullen ook wij straks zeggen: Halleluja!
Gods rechtspraak is waarachtig
en rechtvaardig. Hij
weet wat Hij doet, en zo
is het wijs en goed.
Als wij van Jezus
willen leren, en als wij Hem volgen
op weg naar Jeruzalem,
naar het Paasfeest dat Hij vieren zal met en voor
ons, in brood en wijn,
in dood en opstanding,
dan past het ons, om oprecht
stil te staan bij
de vraag hoe wij ons leven hebben ingericht.
Is dat gericht op onszelf, of is het
gericht op God, en
daarom op de naaste?
Willen we hebben,
of willen we geven
en delen?
U ziet dat we ons, juist met het oog op de
glorie van Gods koningschap,
in deze tijd wel degelijk mogen bezinnen.
Ons moeten bezinnen. En met vasten is ook
niets mis. Opdat ook wij straks die stem
mogen horen, die roept: Looft onze
God, al Zijn dienaren die Zijn naam vreest, de kleinen en de
groten!
Zodat ook onze stem dan meeklinkt, en meezingt: Halleluja!,
omdat de Heer onze God,
de albeheerser, Zijn koningschap
is begonnen!–
laten wij ons verheugen en juichen
en Hem de glorie
geven,
omdat de bruiloft van het lam
is gekomen,
en Zijn bruid heeft
zich toebereid!–
Amen.
Zo zij het.
Muziek
De wereld is wijd en Gods goedheid is groot.
Vanuit ons aandeel mogen wij helpen en delen,
nu in de collecte, straks weer anders…
Na het gebed over de gaven zingen wij: gezang 341: 1 en 3.
Maar nu eerst de Collecte
onder muziek.
Gebed
over de gaven
Heer God, wat wij hebben verdiend,
wat wij hebben gekregen,
is uit Uw genade.
Daarom kunt U er over beschikken,
zoals U kunt beschikken over onze tijd,
liefde en aandacht.
Wijs ons in dit alles de weg en zegen onze
gaven om Jezus’ wil… Amen.
Gezang 341: 1 en 3 = Lied 345 Gij hebt Uw Woord gegeven, nog voordat ik iets
vroeg...
Laten we danken en bidden:
Grote God, machtige, heilige God, wij danken U dat U aan ons wilt denken. U
herinnert Zich onzer, in grote en in kleine dingen, en daarom mogen we met
schroom, om Uw grote heiligheid, en met vertrouwen, om Uw liefde, tot U komen,
met de nood van deze wereld, met de nood van onze levens, en die in Uw handen
leggen.
Wij danken U, dat U ons bidden hoort, dat we nooit alleen staan in het leven,
hoe kaal en onherbergzaam dat ook mag aanvoelen.
Wij bidden U om Uw Heilige Geest, die Jezus ons beloofde, en die ons Uw glorie
doet zien, opdat wij met ogen vol liefde naar elkaar en naar deze wereld kijken,
met Uw ogen, en zo kunnen werken aan een wereld die lijkt op Uw scheppingsdroom.
Heer, heel direct is de nood om ons heen die te groot is voor onze handen en te
groot voor onze harten. De nood in Haïti is nog nauwelijks in kaart gebracht,
en nieuwe rampen doen zich aan.
Wij bidden U voor de mogelijke slachtoffers van de Tsunami in Japan en op de
Filippijnen, en voor de ontredderde mensen in Chili, waar zo veel doden zijn
gevallen. Wij bidden U voor de slachtoffers van de overstromingen in La Coruña,
op de Canarische eilanden en in Andalusië.
Maar evenzeer voor de armen, die we niet hebben kunnen voeden, voor de vrouwen,
die we voor verkrachting niet konden behoeden, voor de zieken, die we niet
konden troosten, voor de overledenen, die we zo graag bij ons hadden gehouden…
Wij bidden voor de zieken van deze gemeente, voor hen die hier zo graag hadden
willen komen, en voor hen die wij in ons hart meedragen…
Ach Heer, U weet hoe veel leed er in ons leven is, hoeveel problemen we om ons
heen zien.
Maar er is ook hoop en vreugde. We bidden U voor hen die vandaag het vormsel
mogen ontvangen, en ook voor allen die zich voorbereiden om met Pasen toe te
treden tot de Kerk.
Om Uw zegen willen we vragen voor het Indiaproject, dat hier wordt afgerond,
maar daar doorgaat.
Jezus leerde ons dat we vertrouwen mogen, dat er geen musje op de grond valt,
zonder dat U het weet.
Dat niemand valt, of zij valt in Uw hand.
U gaan alle mensen ter harte… ook wij…
Dat is onze troost, dat geeft ons kracht,
en daaruit leven we, als we samen bidden:
Onze Vader in de hemel,
laat Uw Naam geheiligd worden,
laat Uw Koninkrijk toch komen
en Uw Wil worden gedaan
op aarde zó als in de hemel.
Geef ons steeds weer het brood
dat wij dagelijks behoeven.
Vergeef ons onze schuld,
zoals ook wij vergeven
wie ons iets schuldig was.
En breng ons in beproeving niet,
maar red ons uit de greep van alle kwaad.
Ons slotlied is een gebed: tt211: 1 en 2. = Lied 418
Na de zegen, zingen we, in plaats van het
‘Amen’ het derde vers van ditzelfde lied.
Zegen:
God moge zijn in Uw hoofd
en in Uw begrijpen:
God moge zijn in Uw ogen
en in Uw kijken:
God moge zijn in Uw mond
en in Uw spreken:
God moge zijn in Uw hart
en in Uw denken:
God moge zijn in Uw komen en Uw vertrekken.
Zo zegene en behoede U
Vader, Zoon en Heilige Geest.
Amen.
Vers 3
Vrede, vrede laat Gij ....
Daarna werd er samen koffie gedronken, en de fantastische resultaten van het
diaconaal project van het afgelopen jaar werden bekend gemaakt en
overhandigd.