Palmpasen
Passiezondag 2005
in
de Evangelisch Lutherse kerk te Winschoten
Organiste: Ingrid Noack.
Verder
aanwezig: 9 gelovigen en een vlinder...
WIJ ZIJN HIER AANWEZIG IN DE NAAM VAN DE
VADER EN DE ZOON EN DE HEILIGE GEEST.
Amen
ONZE HULP IS IN DE NAAM VAN DE HEER
die hemel en aarde gemaakt heeft
Goede God, wij vertrouwen op Uw Woord,
daarom zijn wij hierheen gekomen.
Wij bidden U voor allen die daar toe niet in staat zijn.
Lieve God, Uw genade is groter dan ons tekortschieten.
Daarop vertrouwen wij, als wij vragen om vergeving,
als wij U vragen om al wat ons aan zorgen en vragen,
aan verdriet en onrust aankleeft, van ons weg te nemen,
opdat wij U in alle vrijheid als Uw kinderen kunnen aanbidden.
Heer, vergeef ons al wat wij misdeden
en laat ons weer in vrede leven
Amen
ZO LIEF HAD GOD DEZE WERELD, DAT HIJ
ZIJN ENIGE ZOON GEGEVEN HEEFT, OPDAT IEDER DIE IN HEM GELOOFT AAN HET VERDERF
ONTKOMT, EN EEUWIG LEVEN HEBBEN MAG!
Ons introïtus lied deze morgen is psalm 118: 1, 7, 8 en 9
Een bedevaartspsalm, die de Heer mét de andere pelgrims gezongen zal hebben,
die ochtend, dat Hij Zijn intocht deed in Jeruzalem, Zijn hoofdstad, die Hem de
rug toekeerde.
Wij zullen deze morgen, in overleg, meer het accent leggen op wat er volgde op
deze intocht, maar U kent het verhaal, hoe de Heer zachtmoedig, maar in de
voetsporen van koning Salomo op een jonge ezel gezeten zijn hoofdstad
binnenreed. Hier was de nieuwe koning waar zo lang op gewacht was!
En helaas! men zat niet op Hem te wachten!
We zingen: psalm 118: 1, 7, 8 en 9
LATEN WE DE HEER AANROEPEN OM ONTFERMING MET DE NOOD VAN DEZE WERELD,
MAAR LATEN WIJ DAN TOCH OOK ZIJN NAAM PRIJZEN,
OMDAT ER AAN ZIJN BARMHARTIGHEID GEEN EINDE KOMT
Zondagsgebed…
Heer, U bent ons leven binnengekomen,
om er te heersen: niet met geweld, maar als een dienaar,
die ons geluk zoekt.
Maak ons dan vrij van alles wat ons verhindert U te dienen, en Uw geluk te
zoeken,
door de Geest die U ons hebt nagelaten.
Amen.
Lezing Oude Testament Jesaja 50: 4-7
De profeet vertoont hier trekken van de lijdende Knecht des Heren... wat
van belang is, is de levenshouding, het op God gericht zijn.
De blikrichting. We lezen:
4. Mijn Heer, de Aanwezige heeft mij
een getrainde tong gegeven, om onderscheid te maken, om hulp
te bieden aan het uitgeputte woord...
elke morgen geeft Hij die weer nieuwe kracht. Hij geeft mijn oor
het vermogen om te luisteren
als een die daar getraind in is...
5. Mijn Heer, de Aanwezige, opent
mij het oor telkens weer, en ik ben dan niet
ongehoorzaam, ik heb Hem nooit de rug toegedraaid.
6. Ik heb mijn rug blootgesteld aan slaag,
mijn kaken liet ik kaalplukken,
ik heb mij gezicht niet teruggetrokken
voor pogingen mij te schande te maken, of voor spuug!
7. Maar mijn Heer, de Aanwezige, is mij
te hulp gekomen, dààrom hoef ik mij niet te schamen, dààrom trek ik
een als uit steen gehouwen gezicht, en ik weet dat ik niet teleurgesteld
word.
Wij zingen daarover: psalm 125
De Epistellezing is uit Filippenzen 2: 5 – 11
Paulus heeft geschreven over zijn gevangenschap, en de kans dat die eindigt
in de dood, maar hij heeft het gevoel dat zijn leven nog nuttig kan zijn voor
de gemeente, hoe zeer hij ook verlangt naar het eeuwig leven met Christus.
Als er zo iets bestaat als enige troost in Christus, enige liefdevolle
bemoediging, enige geestelijke gemeenschap, enig medeleven en medelijden,
maak dan mijn vreugde daarin volledig, dat jullie het zelfde op het oog
hebben, uitgaande van één en dezelfde liefde, zielsgenoten, met het oog op
het Ene,
niet in vijandige groepjes, en niet in eigendunk, maar in bescheidenheid er
van uitgaande dat de anderen beter zijn dan jezelf,
niet ieder zorgend voor zichzelf, maar ieder zorgend voor de ander…
Heb dat in jullie kring onder het oog, dat
ook in Christus Jezus was,
die – toen Hij nog bestond in Goddelijke
gestalte -
er niet op stond
op voet van gelijkheid met God te
staan, (zich niet vastklampte aan Zijn
goddelijke status,)
maar die Zich er van ontdaan
heeft,
toen Hij een slavengestalte aan nam,
en leefde in mensengedaante, ja, (ons) als mens
verscheen.
Hij vernederde Zich, gehoorzaam
als Hij was, tot in de dood, en wel
tot in de kruisdood.
Daarom verhoogde God Hem uitermate
en Hij schonk Hem de Naam boven iedere
naam,
opdat in de Naam Jezus iedere knie zich
buigen zou,
van hen die in het bovenaardse zijn, en van hen die op
aarde zijn en van hen die onder de grond
zijn…
opdat ook iedere tong openlijk
belijden zou dat
Jezus Christus God is,
tot Glorie van God
de Vader!
Zodoende, mijn geliefden, - zoals jullie altijd al gehoorgaven, niet alleen
zoals wanneer ik aanwezig was, maar nu nog meer nu ik afwezig ben – werk nu
– met vreze en beven - gehoorzaam aan je eigen heil,
want God is het die energiek in jullie aan het werk is, en zowel het willen
als de energie (er voor) geeft, zodat Hij blij met jullie kan blijven.
Met het vertrouwen van onze Heer Jezus Christus willen we zingen: psalm
123: 1
Het Heilig Evangelie staat geschreven bij: Mattheüs,
en wel de hoofdstukken 26 en 27 helemaal, uit de Nieuwe
Bijbelvertaling. Het gaat over het lijden van de Heer.
Wie dat kan blijve staan, wie dat niet kan, ga rustig zitten,
op welk moment dan ook. Wij beamen het verhaal met de aangegeven
liederen, zonder verdere aankondiging.
Jezus heeft gesproken over de wederkomst van de Heer, over zon en maan die
ophouden te schijnen en over heel
de schepping die ten onder gaat. We lezen verder in Mattheüs 26 vanaf vers 1
1 Toen
Jezus deze laatste rede had uitgesproken, zei Hij tegen Zijn leerlingen:
2 “Over twee dagen is
het, zoals jullie weten, Pesach. Dan
wordt de Mensenzoon uitgeleverd om gekruisigd te worden.”
3 Ondertussen kwamen de hogepriesters
en de oudsten van het volk bijeen in het paleis
van de hogepriester, Kajafas.
4 Daar beraamden ze het plan
om Jezus door middel van een list gevangen
te nemen en hem te doden.
5 ‘Maar niet op het
feest, ‘zeiden ze, ‘want dan komt het volk in opstand.’
6-7 Toen Jezus in Betanië in het huis van Simon
aanlag voor een maaltijd –(Simon was) degene die aan
melaatsheid had geleden–, kwam er een vrouw
naar Hem toe. Ze had een albasten flesje met zeer kostbare olie
bij zich en goot die uit over Zijn hoofd.
7
8 De leerlingen ergerden
zich toen ze dit zagen en zeiden: ‘Wat een verspilling!
9 Die olie had immers duur verkocht
kunnen worden, dan hadden we het geld aan de armen kunnen geven.’
10 Jezus hoorde het
en zei: “Waarom vallen jullie deze vrouw lastig? Zij heeft iets goeds voor Mij gedaan.
11 Want de armen zijn altijd
bij jullie, maar Ik zal niet altijd bij jullie zijn.
12 Door die olie
over Mij uit te gieten, heeft ze Mijn lichaam
voorbereid op het graf.
13 Ik verzeker
jullie: waar ook ter wereld
het goede nieuws verkondigd zal
worden, zal ter herinnering aan haar verteld
worden wat zij heeft gedaan.”
Gezang 178:3 = Lied 558:3
14 Daarop
ging een van de twaalf, die met de naam Judas Iskariot, naar de hogepriesters
15 en zei: ‘Wat krijg
ik van u als ik Hem aan u uitlever?’
Ze betaalden hem dertig
zilverstukken.
16 Vanaf dat moment zocht
hij een gunstige gelegenheid om Hem uit te leveren.
Gezang 178:1 = Lied 558: 1
17 Op de eerste
dag van het feest van het Ongedesemde
brood kwamen de leerlingen naar Jezus toe
en vroegen: ‘Waar
wilt U dat wij voorbereidingen treffen zodat U het pesachmaal kunt eten?’
18 Hij zei: “Ga naar de stad
en zeg tegen de persoon die jullie bekend is: ‘De meester zegt:
“Mijn tijd is nabij, bij jou wil Ik met Mijn leerlingen het pesachmaal
gebruiken.’”’
19 De leerlingen deden wat
Jezus hun had opgedragen en bereidden
het pesachmaal.
20 Toen de avond was
gevallen, lag Hij samen met de twaalf
aan voor de maaltijd.
21 Onder het eten zei Hij
tegen hen: ‘Ik verzeker jullie: een
van jullie zal Mij uitleveren.’
22 Dit bedroefde hen zeer,
en de een na de ander vroegen ze Hem:
‘Ik toch niet, Heer?’
23 Hij antwoordde: “Hij
die samen met Mij zijn brood in de kom doopte, die zal
Mij uitleveren.
24 De Mensenzoon
zal heengaan zoals over hem geschreven staat, maar wee
de mens door wie de Mensenzoon uitgeleverd wordt:
het zou beter voor hem zijn als hij nooit geboren was.’
25 Toen zei Judas,
die hem zou uitleveren: ‘Ik ben het
toch niet, rabbi?’ Jezus antwoordde:
“Jij zegt het.” (=
‘Ja’!)
26 Toen ze verder
aten nam Jezus een brood, sprak het zegengebed
uit, brak het brood en gaf de leerlingen ervan met de woorden:
”Neem, eet, dit is Mijn Lichaam.”
27 En Hij nam een beker,
sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker
met de woorden: “Drink allen hieruit,
28 dit is Mijn bloed,
het bloed van het verbond,
dat voor velen wordt vergoten tot vergeving
van zonden.
29 Ik zeg jullie: vanaf vandaag
zal Ik niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken tot
de dag komt dat Ik er met jullie opnieuw
van zal drinken, in het koninkrijk van mijn Vader.’
Gezang 178:4 = Lied 558: 4
30 Nadat
ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken
ze naar de Olijfberg.
31 Onderweg zei
Jezus tegen hen: “Jullie zullen Mij deze nacht allemaal afvallen,
want er staat geschreven: ‘Ik zal de herder
doden, en de schapen van zijn kudde zullen uiteengedreven
worden.’
32 Maar nadat ik uit de dood
ben opgewekt, zal Ik
jullie voorgaan naar Galilea.’
33 Petrus zei daarop tegen
Hem: ‘Misschien zal iedereen u afvallen, ik
nooit!’
34 Jezus
antwoordde hem: “Ik verzeker je: deze nacht zul je, nog voor
de haan gekraaid heeft, Mij driemaal verloochenen.”
35 Petrus zei: ‘Al zou ik met U
moeten sterven, verloochenen zal ik U nooit.’ Alle andere
leerlingen vielen hem daarin bij.
36 Vervolgens ging
Jezus met Zijn leerlingen naar een olijfgaard
die Getsemane genoemd werd. Hij zei:
“Blijven jullie hier zitten, Ik ga daar bidden.’
37 Hij nam Petrus en de
twee zonen van Zebedeüs met zich mee.
Toen hij zich bedroefd en angstig
voelde worden,
38 zei hij tegen hen: ‘Ik voel
me dodelijk bedroefd; blijf hier met Mij waken.’
39 Hij liep nog een stukje verder,
knielde toen en bad diep voorover-gebogen:
“Vader, als het mogelijk is, laat deze
beker dan aan mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals
Ik het wil, maar zoals U het wilt.”
40 Hij liep terug naar de
leerlingen en zag dat ze lagen te slapen.
Hij zei tegen Petrus: “Konden jullie niet
eens één uur met Mij waken?
41 Blijf wakker en bid
dat jullie niet in beproeving komen; de geest
is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.”
42 Voor de tweede
maal liep Hij van hen weg en bad: ”Vader, als het niet
mogelijk is dat deze beker aan mij voorbijgaat
zonder dat ik eruit drink, laat het dan
gebeuren zoals U het wilt.”
43 Toen Hij terugkwam, zag
Hij dat ze weer sliepen, want ze waren door vermoeidheid
overmand.
44 Hij liet hen achter,
liep opnieuw wat verder en bad voor de derde
maal, met dezelfde woorden als daarvoor.
gezang 178:5 = Lied 558: 5
45 Daarna
voegde Hij zich weer bij de leerlingen en zei:
“Liggen jullie daar nog steeds te slapen en te rusten?
En dàt terwijl het ogenblik nabij is waarop
de Mensenzoon wordt uitgeleverd
aan zondaars…
46 Sta op, laten we gaan;
kijk, hij die Mij uitlevert, is al vlakbij.”
47 Nog voor Hij uitgesproken
was, kwam Judas eraan, een van de twaalf,
in gezelschap van een grote, met
zwaarden en knuppels bewapende bende, die
door de hogepriesters en de oudsten van het volk was gestuurd.
48 Met hen had Zijn
verrader een teken afgesproken. ‘Degene die ik kus,’ had hij
gezegd, ‘die is het, die
moet je gevangennemen.’
49 Hij liep recht op Jezus
af, zei: ‘Gegroet, rabbi!’ en kuste
Hem.
50 Jezus zei tegen hem: “Vriend,
ben je daarvoor gekomen?”
Daarop kwam de bende naderbij, ze grepen
Jezus vast en namen Hem gevangen.
51 Nu greep een van
Jezus’ metgezellen naar zijn zwaard. Hij trok het, haalde uit
en sloeg de dienaar van de hogepriester een oor
af.
52 Daarop zei Jezus
tegen hem: “Steek je zwaard terug op zijn plaats. Want wie naar het
zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen.
53 Weet je niet dat ik
Mijn Vader maar te hulp
hoef te roepen en dat Hij Mij dan onmiddellijk méér dan twaalf
legioenen engelen ter beschikking
zou stellen?
54 Maar hoe
zouden dan de Schriften in vervulling gaan, waar staat dat het zo
moet gebeuren?”
55 Toen zei Jezus tegen de
omstanders: “Met zwaarden en knuppels bent u uitgetrokken om Mij te arresteren,
alsof ik een misdadiger ben! Dagelijks
was Ik in de tempel om onderricht te geven, en toen hebt u Me niet
gevangengenomen.
56 Maar dit alles gebeurt opdat de geschriften van de profeten
in vervulling gaan.”
Daarop lieten alle leerlingen Hem in de steek en vluchtten weg.
gezang 178: 6 = Lied 558: 6
57 Zij
die Jezus gevangengenomen hadden, leidden
Hem voor aan Kajafas, de hogepriester
bij wie de schriftgeleerden en de oudsten bijeengekomen waren.
58 Petrus
volgde Hem op een afstand tot op de binnenplaats van het paleis
van de hogepriester; daar ging hij tussen
de knechten zitten om te zien hoe het zou aflopen.
59 De hogepriesters en het hele
Sanhedrin probeerden een valse getuigenverklaring
tegen Jezus te laten afleggen, op grond waarvan ze Hem ter dood zouden
kunnen veroordelen,
60 maar ze vonden er geen,
hoewel zich vele valse getuigen
meldden. Ten slotte meldden er
zich twee
61 die zeiden:
‘Die man heeft gezegd: “Ik kan de tempel
van God afbreken
en in drie dagen weer opbouwen.”’
62 De hogepriester stond op
en vroeg Hem: ‘Waarom antwoordt U niet? U hoort toch wat deze
getuigen zeggen?’
63 Maar Jezus bleef zwijgen.
De hogepriester zei: ‘Ik bezweer u
bij de levende God, zég ons of U de Messias
bent, de Zoon van God.’
64 Jezus
antwoordde: “U zegt het. Maar Ik zeg
tegen u allen hier:
vanaf nu zult u de Mensenzoon zien zitten
aan de rechterhand van de Machtige
en Hem zien komen op de wolken van de hemel.’
Gezang 178:7 = Lied 558: 7
65 Hierop scheurde
de hogepriester zijn kleren en hij riep uit:
‘Hij heeft God gelasterd!
Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? Nu hebt u met eigen oren
gehoord hoe Hij God lastert.
66 Wat denkt u?’ Ze antwoordden:
‘Hij is schuldig en verdient de doodstraf!’
67 Daarop spuwden ze Hem
in het gezicht en sloegen Hem.
Anderen stompten Hem
68 en zeiden: ‘Profeteer
dan maar eens voor ons, messias, wie is het
die je geslagen heeft?’
69 Petrus zat buiten,
op de binnenplaats. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe, dat zei:
‘Jij hoorde ook bij die Jezus uit Galilea!’
70 Maar hij ontkende dat met klem,
zodat allen het konden horen:
‘Ik weet niet waar je het over hebt.’
71 Toen
hij wilde weggaan naar het poortgebouw, zag
een ander meisje hem. Ze zei tegen de omstanders: ‘Die man hoorde bij
Jezus van Nazaret!’
72 En opnieuw ontkende
hij en zwoer: ‘Echt, ik ken de
man niet!’
73 Even later kwamen de omstanders
naar Petrus toe, ze zeiden:
‘Jij bent wel degelijk een van hen, trouwens, je accent
verraadt je.’
74 Daarop begon hij te vloeken
en hij bezwoer hun:
‘Ik ken die man niet!’ En meteen kraaide er een haan.
75 Toen herinnerde Petrus
zich wat Jezus gezegd had:
”Voordat er een haan gekraaid
heeft, zul je mij driemaal verloochenen.’ Hij ging naar buiten
en huilde bitter.
Gezang 183: 3 = Lied 576:
3
27: 1
De volgende ochtend vroeg namen alle hogepriesters met de
oudsten van het volk het besluit Jezus ter dood te brengen.
2 Nadat ze Hem geboeid
hadden, leidden ze Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus, de prefect.
3 Toen Judas,
die Hem had uitgeleverd, zag dat
Jezus ter dood veroordeeld was, kreeg hij berouw.
Hij bracht de dertig zilverstukken naar
de hogepriesters en oudsten terug
4 en zei: ‘Ik heb een zonde
begaan door een Onschuldige uit te
leveren.’
Maar zij zeiden: ‘Wat gaat ons
dat aan? Zie dat zelf maar op te lossen!’
5 Toen smeet hij de
zilverstukken de tempel in, vluchtte weg
en verhing zich.
6 De
hogepriesters verzamelden de zilverstukken en zeiden
tegen elkaar: ‘We mogen ze niet bij de tempelschat voegen, aangezien het bloedgeld
is.’
7 Na ampel beraad kochten
ze er de akker van de pottenbakker
mee, die dan als begraafplaats voor vreemdelingen kon dienen.
8 Daarom heet die akker
tot op de dag van vandaag de Bloedakker.
9 Zo
ging in vervulling wat gezegd is door de profeet Jeremia:
‘En ze verzamelden de dertig zilverstukken, het bedrag waarop hij geschat
was en dat ze hadden bepaald met de zonen van Israël,
10 en ze betaalden er de akker
van de pottenbakker mee, zoals de Heer
mij had opgedragen.’
…
11 Toen Jezus
voor de prefect stond, stelde deze Hem de vraag:
‘Bent u de koning van de Joden?’ Jezus
zei: ‘U zegt het.’
12 Maar op de beschuldigingen
die de hogepriesters en oudsten tegen Hem inbrachten,
antwoordde Hij niet één keer.
13 Daarop zei Pilatus tegen Hem:
‘Hoort U niet wat deze getuigen allemaal tegen U inbrengen?’
14 Hij gaf op geen enkele
beschuldiging enig weerwoord, wat de
prefect zeer verwonderde.
15 Nu had de prefect de gewoonte
om op elk pesachfeest één
gevangene vrij te laten, en die door het volk
te laten kiezen.
16 Er zat toen een beruchte
gevangene vast, die Jezus Barabbas genoemd werd.
17 En dus vroeg Pilatus
hun, toen ze daar waren samengestroomd:
‘Wie wilt u dat ik vrijlaat, Jezus Barabbas of Jezus die de Messias
wordt genoemd?’
18 Hij wist namelijk dat
ze hem uit afgunst hadden uitgeleverd.
19 Terwijl hij op de rechterstoel
zat, werd hem een boodschap van zijn vrouw gebracht: ‘Laat je niet in
met die rechtvaardige! Om Hem heb ik
namelijk vannacht in een droom veel
moeten doorstaan.’
20 Ondertussen haalden
de hogepriesters en de oudsten het volk over:
ze moesten om Barabbas vragen, en Jezus
laten doden.
21 Weer nam de prefect het
woord en hij vroeg opnieuw:
‘Wie van de twee wilt u dat ik vrijlaat?’
‘Barabbas!’ riepen ze.
22 Pilatus vroeg hun: ‘Wat moet
ik dan doen met Jezus die de Messias wordt genoemd?’ Allen
antwoordden: ‘Aan het kruis met hem!’
23 Hij vroeg: ‘Wat heeft hij
dan misdaan?’ Maar ze schreeuwden alleen maar harder: ‘Aan
het kruis met hem!’
24 Toen Pilatus inzag dat zijn tussenkomst
nergens toe leidde, dat het er integendeel
naar uitzag dat men in opstand zou komen, liet hij water
brengen, waste ten overstaan van de menigte
zijn handen en zei: ‘Ik
ben onschuldig aan de dood van deze man. Zie het zelf maar op te lossen.’
25 En heel het volk
antwoordde: ‘Laat zijn bloed óns dan maar worden aangerekend, en
onze kinderen!’
26 Daarop liet Pilatus Barabbas
vrij, maar Jezus
leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij Hem eerst
nog had laten geselen.
27 De soldaten van de prefect
namen Jezus mee naar het pretorium en verzamelden de hele
cohort om Hem heen.
28 Ze kleedden hem uit en
deden Hem een scharlakenrode mantel om,
29 ze vlochten een kroon
van doorntakken en zetten die op Zijn hoofd.
Ze gaven Hem een rietstok in Zijn rechterhand
en vielen voor Hem op de knieën. Spottend
zeiden ze: ‘Gegroet, koning van de Joden, ‘
30 en ze spuwden op Hem,
pakten Hem de rietstok weer af en sloegen hem tegen het hoofd.
31 Nadat ze hem zo hadden bespot,
trokken ze Hem de mantel uit, deden
Hem Zijn kleren weer aan en leidden Hem weg om Hem te kruisigen.
Gezang 178:8 =
Lied 558:
8
32 Bij het
verlaten van het pretorium troffen ze een man uit Cyrene
die Simon heette, en hem dwongen ze
het kruis te dragen.
33 Zo kwamen ze
bij de plek die Golgota genoemd wordt, wat ‘schedelplaats’
betekent.
34 Ze gaven Jezus met gal
vermengde wijn, maar toen Hij die geproefd
had, weigerde Hij ervan te drinken.
35 Nadat ze Hem gekruisigd
hadden, verdeelden ze Zijn kleren onder elkaar door erom
te dobbelen,
36 en ze bleven daar zitten
om Hem te bewaken.
37 Boven Zijn hoofd
bevestigden ze de aanklacht, die luidde:
‘Dit is Jezus, de koning van de Joden’.
38 Daarna werden er naast
Hem twee misdadigers gekruisigd, de een
rechts van Hem, de ander links.
Gezang 178:9 = Lied 588: 9
39 De
voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot
met Hem:
40 ‘Jij
was toch de man die de tempel kon afbreken en in drie
dagen weer opbouwen? Als je de Zoon
van God bent, red jezelf dan maar en kom van dat kruis
af!’
41 Ook de hogepriesters,
de schriftgeleerden en de oudsten maakten zulke spottende
opmerkingen:
42 ‘Anderen
heeft Hij gered, maar zichzelf redden
kan Hij niet.
Hij is toch koning van Israël, laat Hij dan nu van het kruis
afkomen, dan zullen we in Hem geloven.
43 Hij heeft zijn vertrouwen in God
gesteld, laat die Hem nu dan redden, als Hij
Hem tenminste goedgezind is.
Hij heeft immers gezegd: “Ik ben de Zoon van
God.”’
44 Precies zo beschimpten
Hem de misdadigers die samen met Hem
gekruisigd waren.
45 Rond het middaguur
viel er duisternis
over het hele land,
die drie uur aanhield.
46 Aan het einde daarvan,
in het negende uur, gaf Jezus een schreeuw en riep luid:
‘Eli, Eli, lema sabachtani?‘
Dat wil zeggen: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’
47 Toen de omstanders dat
hoorden, zeiden enkelen van hen:
‘Hij roept om Elia!’
48 Meteen kwam er uit hun midden
iemand toegesneld die een spons
pakte en in zure wijn doopte. Hij stak de spons op een stok en
probeerde Hem te laten drinken.
49 De anderen zeiden: ‘Niet doen,
laten we eens kijken of Elia Hem komt
redden.’
50 Nog eens schreeuwde
Jezus het uit, toen gaf Hij de geest.
51 Op dat moment
scheurde in de tempel het voorhangsel van boven
tot onder in tweeën, en de aarde
beefde en de rotsen spleten.
52 De graven werden
geopend en de lichamen van veel gestorven heiligen werden tot leven
gewekt;
53 na Jezus’ opstanding
kwamen ze uit de graven, gingen de heilige stad
binnen en maakten zich bekend aan een groot aantal mensen.
Gezang 178:10 = Lied 588: 10
54 Toen
de centurio en degenen die met hem Jezus
bewaakten de aardbeving
voelden en merkten wat er gebeurde, werden ze door een hevige angst
overvallen en zeiden: ‘Hij was werkelijk
Gods Zoon.’
55 Vele vrouwen, die
Jezus vanuit Galilea gevolgd waren om voor Hem te zorgen, stonden van
een afstand toe te kijken.
56 Onder hen bevonden zich
Maria uit Magdala, Maria
de moeder van Jakobus en Josef, en de moeder van de zonen van
Zebedeüs.
57 Toen de avond
gevallen was, arriveerde er een rijke man die uit Arimatea
afkomstig was. Hij heette Josef en was ook
een leerling van Jezus geworden.
58 Hij meldde zich bij Pilatus
en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Hierop gaf Pilatus
bevel het aan hem af te staan.
59 Josef nam het lichaam mee,
wikkelde het in zuiver linnen
60 en legde het in het nieuwe
rotsgraf dat hij voor zichzelf had
laten uithouwen. Toen rolde hij een grote steen voor de ingang van het graf en vertrok.
61 Maria uit Magdala en de andere
Maria bleven achter, ze waren tegenover het graf gaan zitten.
Gezang 183:5 = Lied 576:5
62 De volgende
dag, dus na de voorbereidingsdag, gingen de hogepriesters en de
Farizeeën samen naar Pilatus.
63 Ze zeiden tegen hem:
‘Heer, het schoot ons te binnen dat die bedrieger,
toen Hij nog leefde, gezegd heeft:
“Na drie dagen zal Ik uit de dood
opstaan.”
64 Geeft u alstublieft bevel
om het graf tot de derde dag te bewaken, anders komen Zijn leerlingen
Hem heimelijk weghalen en zullen
ze tegen het volk zeggen: ‘Hij is opgestaan uit de dood,’ en die laatste
leugen zal nog erger zijn dan de eerste.’
65 Pilatus antwoordde: ‘U
kunt bewaking krijgen. Ga nu en regel
het zo goed als u kunt.’
66 Ze gingen erheen en beveiligden
het graf door het te verzegelen en er bewakers voor te zetten.
Zalig die het woord van God horen - en er gehoor aan
geven
In antwoord op Gods Woord
willen wij ons geloof belijden:
Wij geloven in God - Schepper van hemel en aarde.
Heer over alle machten
Die om ons van alle macht heeft afgezien
en in Jezus de prijs heeft betaald voor onze overtredingen.
Die in eenvoud tot ons kwam,
en werd verraden en vermoord - gekruisigd...
maar Hij overwon de dood!
Na drie dagen opgestaan ten leven
verscheen Hij aan vriend en vijand,
weer in Zijn hemels rijk terug zond Hij Zijn Geest
die ieder mens bezielen wil tot leven in de Heer.
Tot een gemeenschap van heiligen,
door een doop, door vergeving van
zonden,
tot leven in der eeuwigheid. Amen
Preek
GENADE
ZIJ U EN VREDE VAN GOD
ONZE VADER EN VAN JEZUS CHRISTUS,
ONZE HEER,
DOOR DE HEILIGE GEEST.
Lieve mensen,
Wat zullen we
nog zeggen tegen elkaar, nadat we samen, en samen met de Heer, deze vreselijke
dingen hebben mee beleefd?
Het is te
veel voor je gevoel om mee te maken. En toch was de kruisdood een heel normaal
verschijnsel, onder de bezetting van de Romeinen, die zich verder beroemden op
hun goed georganiseerde rechtsspraak, waar ook de onze nog op is geënt…
De kruisdood is een verschrikkelijke dood, die kort of lang kon duren, in Jezus’ geval
was het met 6 à 7 uur nog een vluggertje. In verband met de feestdag die die avond al
begon werd de doodstrijd niet gerekt, (want het kon dagen duren) maar het was niet
echt barbaarser dan de martelingen en moorden van Saddam Hoessein, of van
Pinochet, of de slachtpartijen die ook op dit moment worden gehouden in de
binnenlanden van Afrika…
Als we díe
verhalen horen, écht horen, van mensen die het hebben overleefd, (soms horen we
in de Waalse kerk in Utrecht iets van de vluchtelingen die daar komen) dan gruwen we
ook, en we proberen uit alle macht het ons niet al te realistisch voor te
stellen.
Want dan kunnen we er niet meer voor weg lopen.
Dan kunnen we er niet om heen, dat het met ons te maken heeft.
Zoals we ook
diep getroffen zijn, door de wanhoop en het vernietigende geweld, die na tweede
kerstdag door onze huiskamers spoelden via de beelden op de televisie.
Misschien
voelen we ons wel net zo betrokken en geraakt door de beelden van de Kruisiging
van onze Heer Jezus, omdat Hij het is: Iemand
die we van dichtbij of veraf kénnen..
Meer nog: het
raakt de grond van ons bestaan: we hebben geleerd dat deze kruisdood van
een Onschuldige alles met ons zelf te maken heeft. ’t En zijn de Joden
niet, Heer Jesu, die U kruisten, dichtte Revius, in de 17de eeuw…
T'en zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u kruisten,
Noch die verradelijk U togen voort gericht*,
Noch die versmadelijk* U spogen int gezicht,
Noch die u knevelden, en stieten u vol puisten*,
T'en zijn de krijgs-lui niet die met haar felle vuisten
De rietstok hebben of de hamer opgelicht,
Of het vervloekte hout op Golgotha gesticht*,
Of over Uwe rok* tsaam dobbelden en tuisten*:
Ik ben 't, ô Heer, ik ben 't die U dit hebt gedaan,
Ik ben de zware boom die U had overlaen*,
Ik ben de taaie streng* daarmee Gij ging gebonden,
De nagel*, en de speer, de gesel die U sloeg,
De bloed-bedropen kroon die Uwe schedel droeg:
Want dit is al geschied, helaas! om mijne zonden.
Zo
hebben we het geleerd, en soms hebben we het zo ervaren.
Soms ook helemaal niet.
Dan kunnen we er niet bij.
Of het is te veel, en onze geest keert zich af, in zelfbescherming.
Soms laat het ons onverschillig. Hebben we al genoeg aan ons
hoofd. En zodra je dat gezegd hebt, schaam je je diep.
Het is waar. Zonder mijn zonden, zonder uw zonden, was dit alles niet
gebeurd. Maar het is geen druk op de knop: ik zondig en Christus wordt
gekruisigd, of weer gekruisigd, zoals sommigen zeggen.
Jezus Christus is gekruisigd uit Liefde. Gods liefde voor ons.
Liefde, die groter is dan onze wankelmoedigheid, dan ons ongeloof, ons zwakke
geloof. Liefde, die zelfs onze onwil en onze onverschilligheid nog verdraagt,
maar met o! zo veel pijn in het hart.
En toch! En toch zijn wij geliefde kinderen van God, omdat Hij, onze Heer Jezus,
onze oudste Broeder, al onze zonden op zich genomen heeft. Daaraan is Hij
gestorven.
Maar diezelfde liefde heeft overwonnen. De dood.
De zonde.
De onverschilligheid en spot.
Deze liefde heeft leven in eeuwigheid.
En deze Liefde heeft, Godbetert! ons vrij gesproken van alle gevolgen van
zonde, slapheid, slaperigheid…
Heeft ons in de vrijheid gesteld, om Gods koninkrijk in te gaan, waar Zijn wil
op aarde gedaan wordt zoals in de Hemel.
Zoals Jezus ons voor deed.
Zoals Jezus voor ons deed.
Onze levensweg kan alleen maar ergens toe leiden, kan alleen maar zijn doel
bereiken, als we bereid zijn onder het Kruis langs te gaan.
Als we willen hóren (en spreken) wat God van ons wil, als we willen
gehoorzamen, zoals Jezus dat deed.
Maar dàn kunnen we straks óók Pasen vieren.
Werkelijk vieren.
En vanuit die Opstanding en genade leven zoals Jezus deed.
In Gods wil.
In Gods liefde.
In Gods genade.
Daar is ruimte voor U en mij en alle mensen.
Amen.
Gods liefde is groot en strekt zich uit tot alle mensen,
wij kunnen daarin delen:
dag aan dag met vriendelijkheid en aandacht,
geld en geduld,
nu kunnen we er gestalte aan geven, als een goed begin,
in de collecte…
Na het gebed over de gaven zingen wij: gezang 182: 1, 2 en 4
Collecte
Gebed over de gaven
Lieve God,
U geeft U zelf aan ons.
Wij bieden U ons eigen leven aan.
Neem het, zoals U ons geld aanneemt.
Dat het dienstig mag zijn voor U.
In de Geest van Jezus - die ons voorging.
Amen.
Gezang 182: 1, 2 en 4 = Lied 575
Laten we danken en bidden:
Lieve God, wij danken U voor deze goede dag, deze goede week, die ons weer in
herinnering roept, die ons doet mee beleven, hoe Uw Zoon voor ons geleden heeft,
in gehoorzaamheid aan U.
Uit onszelf begrijpen we daar niets van.
Daarom bidden we U om Uw Heilige Geest, opdat Zij in ons uitspreekt, wat Uw
liefde fluistert in ons hart.
Zoals Jezus op U vertrouwde, dwars tegen alles in,
zo willen wij op Uw liefde en genade vertrouwen,
zo leggen we ons eigen leven in Uw hand,
en dat van onze geliefden, familie, vrienden, gemeente.
Heel onze wereld, Heer…
en met hen en voor hen zeggen we tot U, wat Jezus ons leerde:
Onze Vader, die in de hemel zijt,
Uw Naam worde geheiligd
Uw Rijk kome
Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel.
Geef ons heden ons dagelijks brood
En vergeef ons onze schulden,
Zoals wij aan anderen hun schuld vergeven
En leid ons niet in verzoeking
Maar verlos ons van het kwade
Ons slotlied is gezang 293: 1, 2 en 3,
Na de zegen, zingen we, in plaats van het ‘Amen’ vers 4
Maar nu eerst gezang 293: 1, 2 en 3 = Lied 913
Heer, ik wil uw liefde loven,
al begrijpt mijn ziel U niet.
Zalig hij (zij), die durft geloven, ook
wanneer het oog niet ziet.
Schijnen mij uw wegen duister, zie,
ik vraag U niet: waarom?
Eenmaal zie ik al uw luister,
als ik in uw hemel kom!
Laat mij niet mijn lot beslissen:
zo ik mocht, ik durfde niet.
Ach, hoe zou ik mij vergissen,
als Gij mij de keuze liet!
Wil mij als een kind behandlen, dat
alleen de weg niet vindt:
neem mijn hand in uwe handen en
geleid mij als een kind.
Voorafgaand aan de zegen worden palmpaastakjes, buxustakjes waar een zegen over
is afgesmeekt, uitgedeeld, opdat de mensen een tastbaar teken van Jezus' intocht
en betrokkenheid, liefde, nabijheid hebben en kunnen mee nemen naar huis.
Zegen:
Op de weg naar het Paasfeest loopt onze weg langs het Kruis,
het Kruis waaraan de Heer der Wereld stierf om te dienen
en te redden allen, die verloren
dreigden te gaan.
Zo redt en zegent ook ons
God de Vader,
God de Zoon,
in God de Geest.
Met ons in eeuwigheid.
Amen.
Gezang 293:
4. = Lied 913: 4