Kerstviering
in Huize St. Antonius in Heusden
vrijdag 24 december 2010 om 16.00 uur.
Zang:
Noël, mevr. Hanny de Kruyf en dhr. Edy ten Berge
Opening
Gedicht:
Kerstliedje (Willem de Mérode)
Kind, komt Gij ditmaal
in ons hart
om alle duisternis en smart
en alle zonde en plagen
op eenmaal te verjagen?
Ach Heer, wij zijn zo boos gezind,
wij hebben het kwaad
alleen bemind
en Uwe ster wil schijnen
alleenlijk voor de reinen.
Bedek onze ogen voor een wijl
en dàn -doorlícht ze met Uw heil,
en het hart
dat Uw geboden
belàcht, ach, wil het doden.
Wie weet, zijn nare donkerheid
wordt glanzend licht als Gij
er schreit.
Want Gij komt zonder vrezen
daar waar geen mens
wil wezen.
0 kind dat glimlacht, zacht en
teer,
wij zien Uw ster, wij zien U
weer.
0 Jezus, wil ons horen:
word nu in ons herboren.
Samenzang:
Wij komen tesamen
1. Wij komen
tezamen
onder
t sterre-blinken
een
lied moet weerklinken
voor
Betlehem:
Christus
geboren, zingen ‘d englenkoren.
Komt
laten wij aanbidden (3x)
die
Koning.
2. Drie
wijzen met wierook
kwamen
er van verre,
zij
volgen zijn sterre
naar
Betlehem.
Herders
en wijzen
komen
Jezus prijzen.
Komt
laten wij aanbidden (3x)
die
Koning.
3. Ook wij
uitverkoren
mogen
U begroeten
en
kussen uw voeten,
Emmanuël.
Wij
willen geven
hart
en geest en leven
Komt
laten wij aanbidden (3x)
die
Koning.
Lezing:
Luc. 2: 1 – 20
In die dagen kwam er een besluit van keizer Augustus, dat er een volkstelling
moest gehouden worden in heel zijn rijk.
Deze volkstelling had voor het eerst plaats toen Quirinius landvoogd van Syrië
was.
Allen gingen op reis, ieder naar zijn eigen stad om zich te laten inschrijven.
Ook Jozef trok op en omdat hij behoorde tot het huis en geslacht van David, ging
hij van Galilea uit de stad Nazaret naar Judea, naar de stad van David, Betlehem
geheten, om zich te laten inschrijven, samen met Maria, zijn verloofde, die
zwanger was.
Terwijl zij daar verbleven, brak het uur aan waarop zij moeder zou worden; zij
bracht haar zoon ter wereld, haar eerstgeborene, wikkelde Hem in doeken en legde
Hem neer in een kribbe, omdat er voor hen geen plaats was in de herberg.
In de omgeving bevonden zich herders die in het open veld gedurende de nacht hun
kudde bewaakten.
Plotseling stond een engel des Heren voor hen en zij werden omstraald door de
glorie des Heren, zodat zij door grote vrees werden bevangen.
Maar de engel sprak tot hen: “Vreest niet, want zie, ik verkondig u een
vreugdevolle boodschap die bestemd is voor het hele volk. Heden is u een Redder
geboren, Christus de Heer, in de stad van David.
En dit zal voor u een teken zijn:
gij zult het pasgeboren kind vinden, in doeken gewikkeld en liggend in een
kribbe.”
Opeens voegde zich bij de engel een hemelse heerschare; zij verheerlijkten God
met de woorden:
“Eer aan God in den hoge en op aarde vrede onder de mensen in wie Hij
welbehagen heeft.”
Zodra de engelen weer van hen waren heengegaan naar de hemel, zeiden de herders
tot elkaar:
“Komt, laten we naar Betlehem gaan om te zien wat er gebeurd is en wat de Heer
ons heeft bekend gemaakt.”
Ze haastten zich er heen en vonden Maria en Jozef en het pasgeboren kind, dat in
de kribbe lag.
Toen ze dit gezien hadden, maakten ze bekend wat hun over dit kind gezegd was.
Allen die het hoorden, stonden verwonderd over hetgeen de herders hun
verhaalden.
Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en overwoog ze bij zichzelf.
De herders keerden terug, terwijl zij God verheerlijkten en loofden om alles wat
zij gehoord en gezien hadden; het was juist zoals hun gezegd was.
Samenzang:
Stille nacht
1. Stille nacht, heilige
nacht!
Davids Zoon, lang verwacht,
die miljoenen eens zaligen zal,
wordt geboren in Bethlehems stal,
Hij, der schepselen Heer,
Hij, der schepselen Heer.
2.
Hulploos Kind, heilig Kind,
dat zo trouw zondaars mint,
ook voor mij hebt G’ U rijkdom ontzegd,
wordt G’ op stro en in doeken gelegd.
Leer me U danken daar voor,
Leer me U danken daar voor.
3. Stille
nacht, heilige nacht!
Vreed' en heil wordt gebracht
aan een wereld, verloren in schuld;
Gods beloft' wordt heerlijk vervuld.
Amen, Gode zij eer!
Amen, Gode zij eer!
Overdenking
Genade zij u en vrede
van God onze Vader en
van Jezus Christus,
onze Heer,
door de Heilige Geest.
Wat zal het een feest geweest zijn, lieve mensen, toen de herders naar huis
gingen. Of in elk geval terug naar de schapen… terwijl zij God
verheerlijkten en loofden om alles wat zij gehoord en gezien hadden; het was
juist zoals hun gezegd was door de
engelen…
En ze zongen alle psalmen die er maar een beetje bij pasten. Psalm 117, looft de
Heer, alle volkeren, roemt hem, jullie allemaal, natiën! Want Zijn goedheid
strekt zich uit over ons allemaal… en natuurlijk ook psalm 150: Loof God, loof
Hem overal, en dan met al die muziek-instrumenten: bazuin, harp en fluit,
Cither, cimbel, tamboerijn, laat alles wat adem heeft zingen tot Gods eer…
Je kunt je voorstellen, hoe ze zongen. En hoe ze ook probeerden de engelenzang
na te doen…
Zij hadden die gehoord. Zij waren de enigen…
Daarom moesten ze het goed vasthouden, vonden ze.
En ze zongen het elkaar voor: Eer zij God in de hoge, en vrede op aarde aan
mensen waar God welbehagen in heeft. En ze hadden begrepen dat het ging om àlle
mensen. Ook een handjevol herders in het veld, nou, en dat was rùìg volk hoor,
genoeg mensen wilde daar niets mee te maken hebben, behalve voor het harde en
zware werk waarvoor ze waren ingehuurd…
Ze waren eigenlijk een soort gastarbeiders, als je het goed beschouwt. Ook al
hoorden ze wel bij het volk.
Maar ze stonden net zo aan de rand van het bestaan.
Er echt bij horen, nee, dat deden ze niet.
Maar zij waren de eersten die het hemelse lied mochten horen, de eersten die
wisten dat de Heiland, de Messias, waar zolang op gewacht was, nu eindelijk
geboren was.
Ze hadden Hem gezien, ze hadden wat voor Hem gezongen en op de fluit gespeeld,
ze hadden een paar liter melk meegebracht van hun schapen, om de jonge moeder
wat aan te sterken, en ze hadden meteen wat van hun brood gedeeld met Jozef, die
natuurlijk ook een zware nacht had gehad, want een bevalling vraagt heel wat van
een man, als die daar bij moet zijn en zo weinig kan doen.
Dat ze binnen hadden mogen komen, en het Kind hadden mogen zien, dat vonden ze
een hele eer.
En het engelenconcert, dat was machtig mooi geweest.
Als God een feest bouwt, dan doet Hij het ook meteen wel goed,
zei de jongste…
En wij mochten er zomaar bij zijn… zei
de oudste.
Wonderlijk.
(God is altijd anders dan je verwacht, zei er een.
Dat is altijd zo geweest, zei een ander, die had doorgeleerd, maar die tóch
achter de schapen terecht was gekomen…
Bij Kaïn en Abel was dat al zo… en de profeten vertelden daarvan…
Jacob, onze aartsvader Jacob was toch ook jonger dan zijn broer Esau… riep
herder Job… Precies! )
En zo ging het verder, als ze niet zongen, dan praatten ze er over hoe God lang
geleden telkens weer had geholpen als het moeilijk was. En dat Hij dan lang niet
altijd werkte via de hoge heren in Jeruzalem of op de troon…
Ze zaten bij het vuur, de rest van de nacht, totdat een van hen zei: maar dit
kunnen we toch niet voor ons zélf houden, thuis moeten ze het toch ook weten?
De Messias is geboren, waar iedereen zo lang op heeft geacht. Dat moeten ze toch
weten.
Mijn oude moeder heeft haar hele leven gehoopt en gebeden dat ze het nog mee
mocht maken…
Ja, dat vonden de anderen ook, en ze vonden dat ze de kudden niet in de steek
konden laten, maar dat twee van hen wel een uurtje naar de stad konden gaan, om
het nieuws te vertellen.
Als twéé van hen zouden komen om het te vertellen, dan zouden ze het wel
moeten geloven…
En ze konden het nieuwe lied voorzingen.
De engelenzang…
Zo ongeveer is het gebeurd, en zo komt het dat wij het Gloria in Excelsis ook
kennen, dat wij het Ere zij God straks mee kunnen zingen, omdat de herders zo
vol waren van de ontmoeting met Gods engelen, en van het zien van Zijn kind, dat
ze er op af gingen om het te delen met anderen…
U hier in huize Antonius hebt misschien ook wel eens het gevoel dat u er niet
meer helemaal bij hoort. Dat U buiten de stroom van het leven staat. Je kunt het
niet meer zo bijbenen allemaal, en soms praten ze op de televisie zo snel, dat
je de woorden wel hoort, maar dat je toch niet vat waar het nu precies
over gaat…
Dan voel je je wel eens een buitenstaander.
Iemand die er niet meer bij hoort. En dat doet pijn.
Maar voor God hoort U er net zo goed bij als de herders in het veld, en alle
andere mensen.
En zoals de herders als eerste het kerstfeest vierden,
zo vieren wij dat vandaag net wat eerder dan andere mensen, omdat God in
U mensen vindt waar Hij plezier in heeft. Mensen van Zijn welbehagen.
En Hij zal het heerlijk vinden als U meezingt met het engelenkoor, en als U blij
bent om de komst van Zijn Zoon. Want Jezus wil hier in ons midden geboren
worden. In Uw hart.
Zodat Hij altijd bij U kan zijn.
Als U hier samen bent, als U alleen op uw kamer bent, Hij vindt het fijn om er
bij te zijn. Om te luisteren als U aan elkaar vertelt over al de keren dat God
er wàs in Uw leven, ook toen het moeilijk was. Toen vooral…
En dan is Kerst niet alleen maar nu en morgen, maar dan blijft het kerstlied
zingen in uw hart…
Dan blijft het feest… omdat u mensen van Gods welbehagen bent. Mensen waar God
plezier in heeft.
En als U dàt plezier nu met elkaar deelt, dan hebt u er allemaal dubbel feest
van. Geef elkaar de komende weken maar eens een knipoog, en zeg dan: Kerst!
Hij is er bij!
En mochten er misschien nog kinderen of kleinkinderen komen, als u die hebt,
vertel ze er dan ook maar van.
Wees niet bang dat ze het gek vinden.
Dat waren de herders ook niet.
Zij vertelden hun verhaal, en dat mogen wij ook doen.
God is met U. Alle dagen van Uw leven.
Amen.
Solozang:
In ’t Stalleke door Hanny de Kruyf
Kerstverhaal
(Hanny)
Het verloren Jezuskind. (A.F.
Troost)
Het was vrijdagavond voor kerst. Timo zal het nooit meer vergeten.
Het had gesneeuwd. De hele dag hadden grote witte vlokken alles toegedekt. De
daken van de huizen de bomen in de tuin, ze hadden allemaal een witte jas
aangekregen. En de lantaarnpalen droegen een witte hoed. Grappig vond Timo. Net
alsof ze een kerstmuts op hadden - maar dan ziet zo'n rode van de kerstman, maar
witte. Witte kerstmutsen hadden lantarenpalen bij de Waterpoort.
De Waterpoort. Als Timo uit het raam van zijn slaapkamer keek, zag hij de
Waterpoort. Net een mens, dacht Timo. De poort was een mond en de twee ramen
daarboven waren net twee ogen. En het dak op de poort leek op een pet. Een witte
pet.
'Timo'! Timo holde de trap af. 'Ja,
ik kom al!' Ze zouden naar de wereldwinkel gaan. Ze zouden een kerststal kopen!
Een kerststal uit een heel ver land. Timo had er één gezien, zo mooi als hij
nog nooit een kerststal gezien had. De herders hadden lange mantels aan met
prachtige kleuren: zo geel als Timo's kanarie en zo blauw als de hemel op een
zomerse dag. Maar vooral het kindje Jezus vond Timo zo mooi: zo gewoon - echt
een lief klein baby'tje.
Ze liepen langs de Waterpoort, door de Hoogstraat en over de Botermarkt. Bij de
apotheek gingen ze rechtsaf, en Engstraat in. En ja hoor, daar was de
Wereldwinkel. Gelukkig de kerststal stond nog steeds achter het raam: de herders
met hun mooi gekleurde mantels, Jozef, Maria, en het kindje Jezus in de kribbe.
Timo's moeder betaalde. De vrouw achter de toonbank pakte alles in. De wijzen
uit het Oosten deed ze in een soort plastic met wel duizend bobbeltjes. De
herders deed ze apart, in een doos. Jozef en Maria mochten lekker samen liggen
in een bedje van stro. Eén schaapje pakte ze apart in. 'Hier doe jij die maar
in je jaszak,' zei ze tegen Timo. 'Zul je goed op dat schaapje passen?'
Het deurbelletje rinkelde toen ze
de winkel uitgingen. 'Nou gauw naar huis, mam, dan gaan we alles neerzetten
voordat papa komt!'
Ze hadden alles uitgepakt. Alles. Behalve het kindje Jezus. 'Waar is Jezus?'
vroeg Timo's moeder. 'Ik zie Hem nergens. Ik ben Jezus kwijt!' Ze keek in het
grote pak uit de Wereldwinkel. Ze keek in het stro. Ze keek in het doosje waarin
de wijzen uit het Oosten hadden gelegen. Ze keek overal - maar nergens vond ze
Jezus. 'Timo, heb jij Jezus ergens gezien?' Timo schudde zijn hoofd. Nee, Jezus
had hij ook niet gezien. In de winkel nog wel, maar thuis niet. Waar kon Jezus
nu toch zijn?
Met zijn tweeën aten ze. Papa zou later komen, die had het veel te druk om op
tijd thuis te zijn… Timo had een beetje verdrietig gekeken. Nergens kon hij
Jezus vinden… Toen zijn moeder stond af te wassen in de keuken, trok Timo
stilletjes zijn jasje aan, deed de deur open en sloop naar buiten. Natuurlijk:
ze hadden Jezus verloren in de sneeuw! En hij zou Jezus gaan zoeken!
De sneeuw knerpte onder zijn voeten. Timo keek links, Timo keek rechts. Maar
nergens zag hij Jezus. Timo liep langs de Waterpoort, de Hoogstraat door. Zou
hij naar de Wereldwinkel gaan? Misschien zou de mevrouw achter de toonbank hem
uitlachen. 'Jezus? Nee, gekke jongen, Jezus is hier niet, die heb je toch zelf
meegenomen?'
Even aarzelde Timo. Zou hij doorlopen en over de Botermarkt gaan? Of zou hij
door de Nieuwstraat gaan, naar de Stadshaven? Ja, dat zou hij doen. Daar dan
Jezus wel niet te vinden, maar daar woonde wel zijn oude tante, tante Magda, die
hem altijd vertelde over Jezus, hoe Hij geboren was, en hoe Hij hield van de
kinderen en hoe Hij de zieke mensen beter maakte en hoe Hij aan het kruis
gestorven was voor alles wat de mensen verkeerd hadden gedaan. Misschien wist
tante Magda wel waar Jezus was…
Timo liep de Nieuwstraat in. Ha, daar stond Goof, met zijn malle petje. Iedereen
kende Goof. Goof was altijd vrolijk. 'Goof drinkt te veel,' zei Timo's moeder.
Maar wat dat precies betekent, dat wist Timo niet. 'Hé Goof, heb jij misschien
ergens Jezus gezien? Goof begon te lachen, het bulderde door de Nieuwstraat.
'Jezus? Nee, jongen, die heb ik nog nóóit gezien! Misschien zit-ie hier wel
in! 'Goof hield een fles omhoog en nam er een grote slok uit. 'Nee, beste
jongen', brabbelde hij, 'het spijt me, in deze fles zit Jezus niet!'
Timo liep verder. Hij liep om de stadshaven heen, de ophaalbrug over, die door
de sneeuw nog witter was dan anders. In de verte zag hij de lichtjes van de
schepen op de rivier en de lampen van de dijkhuizen aan de overkant. Vlug liep
hij door. Misschien kon tante Magda hem helpen! Tante Magda zei soms: 'Timo,
vroeger was ik Jezus wel eens kwijt, maar ik heb Hem gelukkig altijd weer
gevonden. Als je ooit Jezus zoekt, kom dan maar gerust bij mij.'
Tante Magda was niet thuis. Een beetje verdrietig sjokte Timo verder. Hij liep
om de Stadshaven heen, de Vismarkt op. Het was koopavond. Extra lang zouden de
winkels open zijn, omdat het bijna kerstfeest was. Timo hoorde muziek.
Kerstmuziek. 'Stille nacht, heilige nacht.' En over de herdertjes: die lagen bij
nachten, zij lagen bij nacht in het veld. Timo stond stil. Timo vergat helemaal
het kindje Jezus. Zo mooi klonk het! Een wonderlijk licht dwarrelde over de oude
gevels aan de Vismarkt. Timo zag waar dat licht vandaan kwam: overals tonde
fakkels, die de markt en alle huizen met zachte gloed omtoverden tot een
sprookjesachtig plein. Maar nergens in al dat kerstlicht zag Timo Jezus…
Verder liep hij. Door de ridderstraat, langs de etalage van de snoepwinkel 'In
den langhen Lick'. Even bleef Timo voor het raam staan. Het water liep hem in de
mond: dropveters, zuurballen, spekkies, zoethout, kaneelstokken… bij de
toonbank stond een vader met twee kinderen. Die mochten wat uitzoeken, dat zag
je zo. Maar Timo's vader moest werken. En Timo zelf had geen geld.
Weer moest hij aan tante Magda denken. 'Geld maakt niet gelukkig Timo', zei ze
soms. 'Voor geld kun je wel een heleboel snoep kopen, maar van snoep word je
niet gelukkig. Van snoep word je alleen maar dik.' En dan gaf tante Magda hem
een grote appel. Jammer dat ze niet thuis was. Zou ze soms naar de kerk zijn?
Het carillon van het stadhuis liet kerstliedjes horen. 'Midden in de
winternacht.' En 'Komt allen tezamen'. Timo liep de Engstraat in. O kijk, daar
was de Wereldwinkel! Zou Hij naar binnen gaan? Timo durfde niet. Verder dan
maar. Zou hij naar de kerk gaan, om te kijken of tante Magda daar was?
Timo stak de Botermarkt over, de apotheek voorbij. Allemensen, wat stond er een
mooie kerstboom voor de trappen van het stadhuis! En wat een lichtjes -
prachtig, zoveel! Er brandde licht in de kerk. Zou tante Magda er zijn? Timo
liep naar de kerkdeur. Die stond open, op een kier. Er klonk muziek in de kerk.
Mooie muziek! Toen duwde Timo de deur opzij en stapte stilletjes de hal in. Nu
kon hij alles nog veel beter horen! Heel, heel lang stond hij daar te wachten.
Als de muziek afgelopen was, dan zou hij tante Magda zien - en die wist wel waar
Jezus was!
Juist toen Timo dacht dat er geen eind aan zou komen, zwaaide de deur open.
Opeens zag hij de grote kroonluchters van de kerk, maar ook de mensen die naar
buiten wilden: tien, twintig, honderd, misschien wel honderdduizend mensen! Maar
tante Magda zag hij niet. Als nu de koster kwam… Timo schrok. Waar moest hij
nu heen? Dáár, een andere deur, die stond ook op een kier. Timo trok hem open.
Een kast, een diepe kast, met allemaal knopjes, zeker van het licht. Timo dook
de kast in en trok de deur dicht. Ziezo, daar zou niemand hem zien!
De mensen schuifelden de kerk uit, de sneeuw in. Timo kon nog net horen wat ze
zeiden. 'Geweldig! Magistraal! Vooral die Mis van Mozart, fenomenaal, in één
woord!'Timo begreep niet goed wat al die dure woorden betekenden, maar hij
snapte wel dat de mensen de muziek heel mooi hadden gevonden.
Toen alle mensen weg waren, sloop Timo de kast uit en de kerk in. Misschien was
tante Magda achtergebleven. Maar tante Magda was er niet. Er waren alleen nog
wat mensen die de boel opruimden. Ze zagen hem niet eens. Ergens in een verre
hoek van de kerk, weggedoken in een hoge bank, ging Timo liggen. Hij was moe. En
een beetje verdrietig ook. Want in de kerk zou hij Jezus vast niet vinden. Jezus
was toch nooit in de kerk geweest?
Nooit zal Timo vergeten wat er gebeurde die vrijdagavond voor Kerst. Opeens
gingen alle lichten in de kerk uit. De deur viel in het slot. Er werd een
sleutel omgedraaid. Toen werd alles stil. Doodstil.
Eerst was Timo een beetje bang. Timo vond het eng. Helemaal alleen in een
donkere kerk! Er kraakte iets… een raar geluid. Timo werd opeens héél bang!
En het werd ook koud in de kerk. Timo trok de rits van zijn jas nog hoger op.
Maar… wat was dat? Wat voelde Timo in zijn jas? Een klein pakje! Timo haalde
het tevoorschijn. Iets hard met papier eromheen. Timo deed het pakje open. Een
schaapje! Het schaap uit de kerststal, dat de mevrouw uit de Wereldwinkel in
zijn jas had gestopt! Timo moest wel een beetje lachen. Het verloren schaap!
Tante Magda had hem dat verhaal vaak voorgelezen, uit de kinderbijbel. Een mooi
verhaal: over de goede herder, die op zoek ging naar dat ene schaapje dat was
verdwaald. Nu leek hij zelf wel een verloren schaapje… Zou iemand hem ooit
vinden?
De klok had allang twaalf geslagen, toen vond Timo waar hij naar zocht. Opeens
voelde hij nog iets in zijn jas, nóg een pakje. Hij trok het papier van het
pakje af - en wat zag hij? Het kindje Jezus! De mevrouw uit de Wereldwinkel had
niet alleen een schaapje, maar ook het kindje in Timo's jaszak gedaan! Ze had
het in papier gewikkeld en in de andere zak van Timo's jas laten glijden. Ze had
het misschien ook gezégd, al wist Timo daar niets meer van…
En daar zat Timo, in een donkere kerk: in zijn ene hand het schaapje, in zijn
andere hand het kindje Jezus. En het was net alsof hij nu niet meer bang hoefde
te zijn. Jezus was er toch? Raar eigenlijk, dat hij naar de kerk moest gaan om
Jezus te vinden! En wat nog veel gekker was: eigenlijk was hij Jezus nooit kwijt
geweest! Al die tijd was Jezus bij hem gebleven. Hij had overal gezocht naar
iemand die heel dicht bij hem was - en daardoor was hij nu zelf een verloren
schaapje geworden. Ze zouden hem wel zoeken, in alle straten en steegjes!
Het was bijna licht, toen de koster hem vond. Timo was in slaap gevallen. Zijn
vader en moeder en tante Magda en alle buurmannen en buurvrouwen van de huizen
bij de Waterpoort, en de politie en die malle Goof, die nog steeds een beetje
dronken was. Ze hadden hem allemaal gezocht, maar niet gevonden. De koster, die
zag hem, toen de nacht was voorbijgegaan. In zijn ene hand: het verloren
schaapje. En in zijn andere hand, tegen zijn wang: het kindje Jezus.
Samenzang: De Herdertjes lagen bij nachte
De herdertjes lagen bij nachte,
zij lagen bij nacht in het veld.
Zij hielden vol trouwe de wachte,
ze hadden hun schaapjes geteld.
Daar hoorden zij d'engelen zingen,
hun liederen vloeiend en klaar:
De herders naar Bethlehem gingen,
't liep tegen het nieuwe jaar.
Toen zij er te Bethlehem kwamen,
daar schoten drie stralen dooreen.
Een straal van omhoog zij vernamen,
een straal uit het kribje beneen.
Toen vlamd'er een straal uit hun ogen,
en viel op het Kindeke teer.
Zij stonden tot schreiens bewogen.
en knielden bij Jezus neer.
Maria die bloosde van weelde,
van ootmoed en lieflijke vreugd.
De goede Sint-Jozef, hij streelde,
het Kindje der mensen geneugt.
De herders bevalen te weiden,
hun schaapkens aan d' engelenschaar.
Wij kunnen van 't kribje niet scheiden,
wij wachten het nieuwe jaar.
Solozang:
In dulcis jubilo
Gedicht:.
Langs de Maas bij Oss (ds. André F. Troost)
Kerst in
Brabant
Toen Jezus in Brabant geboren was niet ver van de
vesting Den Bosch,
wist niemand dat Christus geboren was
dan een boer in de buurt van Oss.
Hij was in de nacht naar de schuur gegaan,
daar knielde hij neer in het hooi –
het kind dat daar lag, keek hem lachend aan,
het lachte en lachte zo mooi...
Zo blij had de boer nooit iemand gezien,
hij deed er zijn ogen bij dicht;
maar ondanks het donker bleef hij nog zien –
want dat kindje lachte zo licht.
Hij stuurde met spoed een vrolijk bericht:
Hoort, mensen van 's-Hertogenbosch,
geloof me -hier komt de hemel in zicht,
bij mij in de stal, buiten Oss.
Wie kwamen er kijken? Ik zeg u: niet één...
Geen mens, gravin noch burgerman –
zelfs van de prelaten kwam er niet één.
Waar zaten ze? In de Sint Jan!
Toen Jezus in Brabant geboren was
geloofde geen mens in Den Bosch
dat Licht in het donker geboren was
bij een boer langs de Maas bij Oss.
Dus ga nu met haast richting Ravenstein!
Bij Grave beneden de sluis
moet er een schuur bij een haventje zijn,
en daar voelt de hemel zich thuis.
Want zelden of nooit toont God zijn gezicht
aan kerst-keurig 's-Hertogenbosch –
veel liever bestraalt het lachende licht
een ezel, een boer en een os.
Dankgebed
Lieve God, wij willen U danken dat U gekomen bent om in ons leven een plek te
vinden…
Dat U mens onder de mensen wilde zijn, maakte dat U hebt gevoeld en begrepen wat
het ís om mens te zijn.
U hebt eenzaamheid gekend en kou,
honger en haat,
afwijzing en vervreemdheid.
U weet wat het is om er niet bij te horen.
Wij bidden U dat U onze harten en onze levens zo met U wilt vullen, en met Uw liefde en goedheid, dat Uw lieve
Zoon daar kan wonen en werken.
Dat U daar welbehagen in hebt. Dat U er plezier in hebben kunt om hier te zijn:
God in ons midden.
Wij danken U dat we er van mochten horen.
Dat er voor ons zo mooi is gezongen,
dat U voor ons zorgen wilt.
Dank U voor het Kerstfeest.
Om Jezus’ wil. Amen.
Zegen
God moge zijn in Uw hoofd en in Uw begrijpen:
God moge zijn in Uw ogen en in Uw kijken:
God moge zijn in Uw mond en in Uw spreken:
God moge zijn in Uw hart en in Uw denken:
God moge zijn in Uw einde en Uw vertrekken.
Zo zegent U de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Amen.
Samenzang: Eer zij God in onze dagen.
1.
Eer zij God in deze dagen, eer zij God in deze tijd
mensen van het welbehagen roept op aarde vrede uit.
Gloria, in excelsis Deo. Gloria, in excelsis Deo.
2. Eer zij
God die onze Vader
en die onze Koning is.
Eer zij God die op de aarde naar ons toegekomen is.
Gloria, in excelsis Deo. Gloria, in excelsis Deo.
3. Lam van God, Gij hebt gedragen alle schuld
tot elke prijs,
geef in onze levensdagen
peis en vreé, kyrieleis.
Gloria, in excelsis Deo.
Gloria, in excelsis Deo.
Afsluitend
woord door Pastor Hans
Rigters...
De bezoekers werden uitgenodigd voor koffie, thee, worstenbroodjes en ander
lekkers...
Speciale hulde
aan de pianiste en al de andere vrijwilligers!