Voor eerdere diensten klik hier: 


Zondag 3 na Trinitatis
2010 te Gorcum in de Lutherse kerk aan de Lange dijk, genaamd: in Abrahams schoot.

Wij zijn hier aanwezig in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.       
Amen

Onze Hulp is in de Naam van de Heer     
die hemel en aarde gemaakt heeft.

Goede God, wij vertrouwen op Uw Woord,
daarom zijn wij hierheen gekomen.
Wij bidden U voor allen die daar toe niet in staat zijn.

Lieve God, Uw genade is groter dan ons tekortschieten.
Daarop vertrouwen wij, als wij vragen om vergeving,
als wij U vragen om al wat ons aan zorgen en vragen,
aan verdriet en onrust aankleeft, van ons weg te nemen,
opdat wij U in alle vrijheid als Uw kinderen kunnen aanbidden.

Heer, vergeef ons al wat wij misdeden
en laat ons weer in vrede leven!
Amen.
Zo lief had God deze wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft aan het verderf ontkomt, en eeuwig leven hebben mag!

Ons introïtuslied is uit de bundel TussenTijds  94: 1 – 5 O God, onze Vader, wij spellen Uw lof, wij heffen op aarde de adem omhoog...

... En Geest van daarboven, o Geest van ons lied,      Gij leert ons geloven wat ooit is geschied...    

Laten we de Heer aanroepen om ontferming met de nood van deze wereld,
maar laten wij dan ook Zijn naam prijzen,
omdat er aan Zijn barmhartigheid geen einde komt!

Zondagsgebed
Grote God, U hebt Uw Zoon geschonken aan deze wereld,
U hebt Uw Geest beloofd aan wie daar om vraagt,
nu bidden ook wij om die Geest van liefde en openheid, opdat wij Uw wil verstaan, Uw liefde vernemen, en Uw genade ontvangen, door Jezus Christus, onze Heer. Amen.

Lezing Oude Testament: Jesaja 65: 1 – 9
Deze lezing is opgebouwd uit twee profetieën, die worden uitgesproken na de ballingschap.     
De hoofdstukken 56-66 van het boek Jesaja noemen we wel Tritojesaja, zoals u intussen vast wel weet.
Ze bevatten een verzameling losstaande stukken, die waarschijnlijk van meerdere auteurs afkomstig zijn. De meeste van deze teksten zijn vermoedelijk na de ballingschap ontstaan.
Tritojesaja leeft met de realiteit van de tempel, al dan niet hersteld, en hecht veel belang aan de tempelcultus. Hij heeft te maken met de diepe ontgoocheling die zich van vele teruggekeerde ballingen heeft meester gemaakt, omdat de mooie toekomst die Deuterojesaja had voorgespiegeld vooralsnog uitblijft.
De herbouw van Jeruzalem en de tempel verloopt niet zo vlot als men had gewenst en er zijn allerlei interne moeilijkheden, vooral wegens de conflicten tussen de terugkerende ballingen en degenen die in Juda waren achtergebleven. De profeet reageert tegen deze desillusie, door allereerst de zonde aan te klagen die er de oorzaak van is, en verder door te bevestigen en te herhalen dat het heil er zeker zal komen.
De HEER komt in dit alles naar voren als een gerechtige en straffende God, maar tegelijk als een getrouwe en barmhartige God, die altijd bereid is om te vergeven en met de mens een eeuwig verbond aan te gaan. Niet voor niets wordt Hij verder in Jesaja 65,16 een ‘getrouwe God' (letterlijk: een God van Amen) genoemd, en in 63,16 zelfs `Onze Vader'.
Wij lezen hoe de Heer hier Zijn volk verwijt – en Hij zou het in onze dagen ook kunnen zeggen:
Ik word gezocht door mensen die Mij niet willen vinden.
Ik ben Aanwezig voor wie niet naar Mij vragen.
Ik heb gezegd: Hé, hier bèn Ik, híer ben Ik! tegen een volk, dat Mij niet bij Name noemt.
De hele dag sta Ik met wijd uitgespreide armen (klaar) voor een volk dat dwars ligt, (voor mensen) die niet de goede weg bewandelen, maar hun eigen gedachten achterna gaan.
Het volk dat Me dagelijks treitertin Mijn gezicht!
Dat offers brengt in de adonistuinen[1] - en wierook brandt op de witte tegels...
Dat huist tussen de graven en overnacht op verborgen plekken...  
dat varkensvlees eet, en afschuwelijke dingen op zijn bord heeft.
Dat zegt: ‘Blijf waar u bent, nader me niet, want ik ben onbereikbaar voor u.’  
Dat soort dingen maakt dat Ik bries van woede, een vuur dat heel de dag brandt....
Hier is het: opgeschreven, dat Ik het zien kan:
Ik zal Me niet meer inhouden, integendeel, Ik zal het ze betaald zetten, Ik zal het ze betaald zetten en in de schoot werpen.
Jullie zonden, zegt de Aanwezige,  en de zonden van jullie voorvaderen er boven op, die wierook brandden op de bergen en die op de heuvels Mij de les lazen! Wel, Ik zal je je verdiende loon in de schoot werpen voor wat er vroeger gebeurde.
...
(Maar dan een volgende profetie:)
Zo spreekt de Aanwezige: Men zegt: Zolang de nieuwe wijn verborgen is in de druiventros zal die niet bederven, maar er is zegen op 
zo zal Ik doen vanwege Mijn knecht,      
opdat niet het geheel bederven zal.
Ik zal uit Jacob een nageslacht doen voortkomen, en uit Juda een erfgenaam voor Mijn berg.
Ja, Mijn uitverkorenen zullen haar in bezit nemen, en mijn knechten zullen daar waken en wonen.
Tot hiertoe de eerste lezing.

Wij zingen Gods lof met psalm 104: 1 en 10

Onze Epistellezing is uit Romeinen 6: 1 – 14 Het Boek
In de hoofdstukken die hieraan voorafgaan, hebben we kunnen zien hoe Abraham door het geloof rechtvaardig werd verklaard, en daarna: hoe Jezus stierf voor ons - zondaars, en ons door Zijn dood verzoende met God. Hoe veel te meer zullen we dan door Zijn leven wel niet gered worden!
Zoals door de eneAdam (de mensheid) iedereen ten dode gedoemd is, zo is door de andere, Jezus, iedereen aan het leven beloofd.
Zo heeft de genade door gerechtigheid geleid tot een eeuwig leven, door Jezus Christus onze Heer .


1 Wat betekent dat nu in de praktijk?    
Zullen wij doorgaan met zondigen om daardoor meer genade van God te krijgen?
2 Geen sprake van! Als gelovigen zijn wij dood voor de zonde! Waarom zullen we dan nog zondigen?
3 Weet u niet dat ieder die in Christus Jezus gedoopt is, met Hem één is geworden in Zijn dood?
4 Die doop in Hem was onze begrafenis.
En zoals Christus weer levend is gemaakt door de heerlijke macht van de Vader, zo mogen wij nu ook een heel nieuw leven leiden.
5 Wij zijn dus één geworden met Hem,  
één in dood en leven.
6 Wij weten dat de persoon die wij vroeger waren,
niet meer leeft.
Die is met Christus aan het kruis gestorven.
Zo is er afgerekend met het wezenlijke van de zonde.
 
7 De zonde heeft niets meer over ons te zeggen.     
De zonde heeft geen macht over een dode.
8 Als wij met Christus gestorven zijn,  
geloven wij dat we ook met Hem zullen leven.
9 Wij zijn er zeker van dat Christus, nu Hij uit de dood is opgestaan, niet meer zal sterven.         
De dood heeft geen macht meer over Hem.
10 Door Zijn sterven heeft Hij de macht van de zonde eens en voor altijd gebroken.
11 Zijn leven is een leven voor God. Beschouw uzelf daarom dus als dood voor de zonde. Omdat u één bent met Christus Jezus, leeft u nu voor God.
12 Laat de zonde dan niet meer heersen in uw sterfelijk lichaam. Wees geen slaaf meer van uw slechte begeerten.
13 Stel geen enkel deel van uw lichaam ter beschikking van de zonde, als iets waarmee slechte dingen worden gedaan. Nee, stel uzelf ter beschikking van God, omdat u met Christus gestorven bent, om nu met Hem te leven. U bent immers dood geweest en weer levend geworden.
14 Laat God dan ieder deel van uw lichaam kunnen gebruiken om goed te doen.         
Het is uit met de macht van de zonde over uw leven. U valt niet meer onder de wet die gehoorzaamheid eist, maar onder de genade van God.

Tot hiertoe de lezing.
En we weten dat de genade niet om gehoorzaamheid vraagt, maar op liefde hoopt.
Wat een goede God hebben wij!

De psalmist zingt: De hemel verhaalt van Gods majesteit, het uitspansel roemt het werk van Zijn handen (psalm 19:2) HALLELUJA!


Gezang 304 God is getrouw, Zijn plannen falen niet, Hij kiest de Zijnen uit, Hij roept die allen...


Het Heilig Evangelie staat geschreven bij: Lucas 8: 26 –39

Hier voor is de storm op het meer. Jezus laat zien dat Hij Heer en Meester is over de natuur-elementen. Het verhaal staat in een serie van gebeurtenissen, waarmee Lukas laat zien dat Jezus Heer is over alle terreinen van het leven.
In het nu volgende verhaal zien we dat Hij ook voor geesten en geesteszieken te sterk is.
Nu was dus de storm gestild, en het verhaal gaat verder. We lezen Lukas 8: 26 – 39

26. Ze gingen aan land in de streek van Gerasa, dat is aan de overkant van Galilea.
27. Maar toen Hij uitstapte kwam Hij op het land een man tegen uit de stad, die last van demonen had. Al tijden lang trok hij geen kleren aan, en hij huisde niet in een woning, maar tussen de graven.
28. Toen hij echter Jezus zag, wierp hij zich krijsend voor Hem op de grond en riep hard: Wat heb ik met U te maken, Jezus, Zoon van de Allerhoogste? Ik smeek U dat U me niet martelt.
29. Want natuurlijk droeg Hij, Jezus, de onreine geesten op om uit de man weg te gaan. Immers: heel wat keren had men hem met geweld gegrepen, en dan was hij met kettingen en voetboeien vastgebonden, en bewaakt, maar dan werd hij door de demon naar de eenzame plaatsen gedreven, terwijl hij de boeien kapot brak.
30. Maar Jezus ondervroeg hem: “Wat is je naam?” Hij zei: Legioen, want menige demon was bij hem binnen gegaan.
31. En hij deed een beroep op Hem (op Jezus) dat deze hen niet z
ou gebieden weg te gaan naar de bodemloze hel.
32. Nu was daar een behoorlijk grote kudde varkens aan het grazen op de berg, en toen deden ze een beroep op Hem, dat Hij ze toe zou staan in die (dieren) binnen te gaan. En dat stond Hij ze toe.
33. Maar toen de demonen uit de man weg gingen, gingen ze de varkens binnen, en de kudde stórmde langs de helling op het meer af, en verdronk.
34. Toen de herders zagen wat er gebeurde, vluchtten ze en ze brachten verslag uit in de stad en op het land.
35. Men ging er op uit om te zien wat er gebeurd was, en kwam bij Jezus, en vond de man, waar de demonen uit
gegaan waren gekleed en bij zinnen zitten aan de voeten van Jezus, en de angst sloeg hen om het hart.
36. Zij die het gezien hadden brachten hen verslag uit hoe de bezetene gered was.
37. En heel de menigte uit de streek van Gerasa vroeg Hem bij hen weg te gaan, want ze voelde zich beklemd door grote angst; Hij nu ging aan boord van het schip en ging terug.
38. De man van uit wie de demonen verdwenen waren sméékte Hem bij Hem te mogen blijven, maar Hij stuurde hem weg met de woorden:
39. “Ga terug naar je huis, en vertel uitgebreid wat God voor je gedaan heeft.”       
En hij gíng weg, en verkondigde heel de stad door wat Jezus voor hem gedaan had.

Zalig die het Woord van God horen en er gehoor aan geven!

In antwoord op Gods Woord willen wij ons geloof belijden:

Wij geloven in God - Schepper van hemel en aarde.
Heer over alle machten

Die om ons van alle macht heeft afgezien
en in Jezus de prijs heeft betaald voor onze overtredingen.

Die in eenvoud tot ons kwam,
en werd verraden en vermoord - gekruisigd...

maar Hij overwon de dood!

Na drie dagen opgestaan ten leven
verscheen Hij aan vriend en vijand;

weer in Zijn hemels rijk terug zond Hij Zijn Geest
die ieder mens bezielen wil tot leven in de Heer.

Tot  een geméénschap van heiligen,
door een doop, door vergeving van zonden,

tot leven in  der eeuwigheid.  Amen

Preek
Genade zij u en vrede van God onze Vader en van Jezus Christus, onze Heer, door de Heilige Geest.

Lieve Gemeente van God,
broeders en zusters – om Jezus wil, in Zijn Geest.

Een bonte variatie aan lezingen,  zo op het eerste gezicht. Maar op minstens twee punten raken de eerste en de laatste lezing van vandaag elkaar.
En misschien nog wel drie.
Het gaat in alle gevallen om een volk dat zich niet houdt aan Gods voorschriften: ze eten varkensvlees, en wie weet: erwtensoep met varkenspootjes, in elk geval: walgelijke dingen voor Hem die deze spijzen verboden heeft.

Die spijswetten zijn er niet voor niets: in het Oosten vallen er onder de eters van varkensvlees veel slachtoffers van trichinose, een wormachtige parasiet. Als je de schade in beeld ziet, die deze dieren aanrichten in de mens, dan hoef je voor de rest van je leven geen plakje ham meer.

Een vrome Jood zal géén varkens eten of houden, maar de Romeinse bezetter heeft daar geen boodschap aan, dus voor de Gerasenen is het een lucratieve bezigheid. Daar zou je begrip voor kunnen opbrengen.
Ze weten niet beter…

Nee, dat is onzin, door hun nauwe contact met de Joodse buren aan de overkant van het meer, en met alle reizigers die aan hun kant doortrekken, om het grondgebied van Samaria te vermijden, zouden ze wel degelijk op de hoogte kunnen en moeten zijn van de verbodsbepalingen.
Als je die aan je laars lapt, geef je daarmee aan dat je geen greintje respect hebt voor die God van de Joden die dit verbod heeft uitgevaardigd.

Maar dat geldt dan ook voor de Joden uit de eerste lezing. 
Er zijn natuurlijk wel redenen te bedenken, waarom ze zich niet aan de spijswetten houden…
Allereerst was dat niet makkelijk tijdens de ballingschap, want je zit in een vreemde cultuur, en je moet je toch al aanpassen, anders krijg je erg veel problemen. Daar weten wij hier alles van.
Alleen de Godsdienstfanaten, of de trouwe gelovigen, het is maar van welke kant je het bekijkt, hielden zich aan de overgeleverde wetten.

En toen ze dan na zeventig jaar terug mochten naar hun land, toen lag dat half in puin, en in de andere helft woonden al generaties lang mensen, die de gaten hadden opgevuld, en die het land hadden bebouwd, de woningen bewoond, en die bepaald niet op hen zaten te wachten.

Zij, de Palestijnen, voelden zich de terechte bewoners, en hadden hun eigen taal, cultuur en gewoonten.
Ook zij hadden over het algemeen niets met die rare Joodse spijswetten.
Je kunt je voorstellen dat een zekere politieke partij daar hoge ogen zou gooien.

In alle gevallen wordt trouw aan Gods geboden verwacht in een omgeving, die dat niet aanmoedigt. En dan moet je sterke benen hebben, om overeind te blijven! Wij kennen dat!
Voor je het weet ga je mee in de algemene trend…

De Gerasenen uit het Evangelie kun je hun etensgewoonten misschien niet zo kwalijk nemen.
Maar de Joden van na de ballingschap wel degelijk.

Een ander punt van overeenkomst, en dat is een heftig punt, is dat beide groepen het contact met God, respectievelijk met Jezus, onverbloemd afwijzen.

De Gerasenen, stadsmensen, hebben een economische reden, want een kapitaal aan varkens is vernietigd, doordat ze in het meer verdronken zijn.

(En voorzover ze aan de kust wonen en vissers zijn, lijkt het me ook niet zo geweldig fijn voor je werk, met die verdronken beesten in het water…)

Maar dat is niet de voornaamste reden van hun afwijzing. Het ergste is dat Jezus ze bang maakt.
Terwijl Hij naar de overkant is gegaan om ook daar het goede nieuws te brengen.

Jazeker, Hij heeft de boodschap van bevrijding gebracht, bevrijding door Gods koningschap over alles en allen, en het viel bij de ex-bezetene in goede aarde, zelfs zó, dat deze overal Gods loftrompet gaat steken, en dan laat weten wat Jezus voor hem gedaan heeft, maar de calculerende burger staat niet open voor de blijde boodschap.

Als God regeert, als Gods koningschap aanbreekt waar Jezus is, dan is het gevolg dat zij die dat weten ook zullen moeten leven naar Gods regels, en daar hebben ze helemaal geen zin in. 
Ze zoeken het liever zelf uit, wat ze zullen doen en laten.

Dat horen wij op dit moment ook steeds: Godsdienst moet maar liefst buiten het publieke domein blijven. Buiten het openbare leven.
We kiezen zelf wel of we met God te maken willen hebben, zegt men, maar dat is en blijft dan een privé-zaak.
Nee, Jezus moet zich maar liever terug trekken op Zijn eigen terrein… dat is beter voor iedereen.
Dat denken de Gerasenen, en dat denken de God-lozen in onze tijd…

Erger is dat Gods eigen volk tegen Hem zegt: wij hebben geen boodschap aan U, we hebben geen raakvlakken.
Letterlijk zeggen ze: we zijn te heilig voor U.
Maar dan in de betekenis van: volkomen anders zijn, geen raakvlakken hebben.
Normaal zeggen wij alleen: God is heilig.
Dat heeft dan allereerst de betekenis: volkomen anders, onze leefwereld te boven gaande.
En vervolgens betekent het: vreselijk machtig.
Maar soms wordt het ook van mensen gezegd. 

Je krijgt haast de indruk dat het volk ook die tweede betekenis op zichzelf betrekt: machtiger dan God, die ze immers zou helpen, en die uiteindelijk niets lijkt te doen… Daar hebben ze ook niets aan.

En dàt na de ballingschap.
Ja, zelfs na de erkenning in de ballingschap van hun ouders dat zij het aan zichzelf te wijten hadden, doordat ze zich van God hadden afgekeerd.
Nu doen hun nakomelingen het zelfde, terwijl ze, na de beloofde terugkeer, zoveel beter zouden kunnen weten.

Je kunt je voorstellen dat God er witheet van wordt. Hij zàl ze wel eens mores leren. O!

Maar een tijdje later, als alles is bezonken, blijkt dat niet het laatste woord te zijn. 
Misschien hebben ze ook wel geluisterd, en hun leven gebeterd...
Hoe dan ook: Zijn laatste woord is een woord van genade, zodat er tenminste een rest overblijft, waarmee het Godsvolk opnieuw verder kan worden uitgebouwd.

En daarom, daarom is uiteindelijk Gods Zoon ter aarde gekomen.

Wonderlijk, zo’n liefde…
Het is de liefde die zichzelf niet zoekt.

God staat met de armen wijd open te wachten op mensen die liever met andere dingen bezig zijn, dan met Hem.
(Zoals in het verhaal van de verloren zoon. Ik denk dat de Heer aan déze tekst heeft gedacht, toen Hij dat verhaal vertelde...)

Maar in de tekst van Jesaja wordt gesproken over andere belangen, over tuintjes, dat zijn, zoals ik al zei, Adonistuinen, waar een mysteriegodsdienst wordt gevierd van een stervende en weer opbloeiende natuur.
Als je in die tuinen nu maar het gebeuren een handje helpt, dan help je de natuur daar buiten ook met vruchtbaar worden. En dat geeft macht.
Zo heb je vat op de dingen…
Eigenlijk is dat de basis van veel afgoderij: wierook branden, offers brengen, het is vaak op een fundament van voor wat hoort wat.
Als dat volk overnacht op verborgen plekken, slaapt in ondergrondse tempels, of in de graven, dan hopen ze op die manier contact te leggen met de wereld van de overledenen, die ongetwijfeld kennis hebben, waar zij hun voordeel mee kunnen doen.
Maar die wereld is ook de wereld van de demonen.

Van de bezetene in het Evangelieverhaal wordt gezegd dat hij huisde in de graven. Dat was de volgende overeenkomst tussen de lezingen.
Hij woonde bij de doden.
En die dode zielen hebben zich van hem meester gemaakt. Een legioen demonen.
Een Romeins legioen, niet voor niets wordt hier de aanduiding gebruikt van de bezetters van het beloofde land, bestond uit rond de 6000 à 7000 man.
Een legioen demonen bezet deze arme man.
En Jezus bevrijdt hem.
Jezus onderwijst hem.
Hij wijst hem de weg naar God. Jezus wijst altijd naar God, onze Schepper, onze Vader in de hemel.
Zo leert Hij hem en ons te leven.
Te leven aan Gods hand.

Mensen hebben een grote honger naar informatie, altijd gehad. Want daarmee kun je richting geven aan je leven. Dan hoef je niet af te wachten hoe de dingen zullen gaan. Je kunt voorbereid zijn, en zo op de beste manier reageren.

God echter staat daar, en zegt: Hier bèn Ik.
Vertrouw Me nu! Wacht maar af.
Ik bén er voor je.

Dat opent perspectieven, ook als je het heil niet ziet, of nu niet ziet, of niet op de manier die je had verwacht, waar je om had gebeden, waar je naar verlangt

We weten niet altijd zo goed als wij wel denken, wat voor ons de beste weg is.
Als de demonen aan Jezus vragen, of Hij ze alstUblieft níet naar de onpeilbare diepte van de hel wil sturen, maar of ze maar bezit mogen nemen van die kudde varkens daar, dan is het resultaat dat de varkens gillend gek worden, en als één massa zich in de diepte van het meer storten, waar ze verdrinken. Ik bedoel maar…

Ook die man daar, die achterblijft, heeft een verlangen: hij wil met Jezus mee, naar het beloofde land, naar Gods land.
Maar hij krijgt de opdracht om onder zijn eigen mensen te gaan vertellen wat de grote daden van God zijn in zijn eigen leven.

En dat gaat hij doen. Hij gaat vertellen wat Jezus voor hem heeft betekend, en ongetwijfeld vertelt hij iedereen die het horen wil, wat Jezus hem over God heeft verteld.

Kort geleden, ik maak even een uitstapje naar onze tijd, rond 6 juni, werd er in het Schotse Edinburough herdacht dat daar honderd jaar geleden de eerste grote zendingsconferentie werd gehouden. En een beetje sip werd door de verslaggevers verteld, dat het eigenlijke werk, het getuigenis dat doorslag gaf, uiteindelijk vooral kwam van de plaatselijke bevolking.

Daarmee stonden ze dan in een goede traditie!
Zo wil de Heer het: dat we het Evangelie vooral ook delen met hen die ons lief zijn.

Door te vertellen over de grote daden van God in ons leven, maar ook door te leven als mensen die zijn toegewijd aan God.
Als heiligen. (Wees heilig, want Ik ben Heilig!)
Als mensen die dood zijn voor de zonde, en die leven uit de genade.
Daarvoor hoorden we vanmorgen sterke argumenten uit de Romeinenbrief.
En om onszelf daar nog maar eens aan te herinneren, en om het keer op keer te kunnen herlezen, staat het vandaag ook op het papier dat U hebt gekregen.

Ook wij zijn erfgenamen van Gods belofte.
Ook wij mogen waken en wonen op Gods berg, dat wil zeggen: in Gods nabijheid.
Dat geeft een grote verantwoordelijkheid.

Christen zijn is niet voor watjes.
Het is ook niet: op zondag naar de kerk, en op de andere dagen van de week maar wat aanrommelen. Het is met vallen en opstaan, met de blik gericht op God en de ander, blijven knokken voor dat koninkrijk dat komt, en dat er ís, waar mensen Gods liefde uitstralen.
Uw Koninkrijk kome is niet een gebed aan God van: doe er eens wat aan, maar het is een besef: Gods koningschap wordt duidelijk zichtbaar waar wij er iets aan doen.
Waar wij Zijn wil doen op aarde, zoals gebeurt in de hemel. Zoals Jezus Gods wil deed.
Het kostte Hem het leven, maar Zijn dood en opstanding schonken ons allen vrijheid om niet meer te zondigen.
Laten wij dan leven als vrije en blijde mensen,
laten wij kiezen voor God, en voor een leven dat de moeite waard is.
Voor Hem, voor ons, en voor alle mensen om ons heen.
De Heilige Geest staat ons daarin bij. Altijd. Amen.

Muziek

(Gods goedheid is groot en strekt zich uit tot alle mensen,
   wij mogen daarin delen door te doen zoals Hij:
dag aan dag met vriendelijkheid en aandacht,
genade en geduld…
Nu kunnen we er, als een goed begin, gestalte aan geven in de collecte!

Na het gebed over de gaven zingen wij: TussenTijds  175

Maar nu eerst de collecte!)
Collecte

Gebed over de gaven
Heer God, wat wij hebben verdiend, wat wij hebben gekregen, is uit Uw genade.
Daarom kunt U er over beschikken, zoals U kunt beschikken over onze tijd, liefde en aandacht.
Wijs ons in dit alles de weg. Om Jezus’ wil…
Amen.

Wij zingen uit TussenTijds lied 175. = Lied 657
Wij hoeven het allemaal niet alleen te doen, want zolang wij ademhalen schept God in ons de kracht om in woord en daad, om werkend en zingend, te vertalen waartoe wij zijn gedacht.

Ook als we denken het niet aan te kunnen.

Dit is een kostbaar lied om veel te zingen.
Ik denk dat broeder Maarten het graag had gekend.
Laten we zingen. 

Lied 657

Laten we danken en bidden:
Lieve God, wij danken U, dat U er altijd voor ons wilt zijn. 
Vergeef ons dat wij wel eens denken, dat U nog wel even kunt wachten.
Er is haast bij het heil. We weten het.
Heer, we danken U, dat we elkaar weer mochten en mogen vertellen van Uw liefde.
En toch vinden we het zo lastig om dat ook thuis te doen, om het onze kinderen door te geven.
Om er onze buren mee te benaderen.
Wilt U daarin telkens aanwezig zijn met Uw Heilige Geest, zodat Zij de woorden vormt in ons, en ons de moed geeft ze te spreken, in het vertrouwen dat U weet wat U doet.
Laat ons Uw getuigen zijn op de manier die U voor ons had bedacht. Dan is dat uiteindelijk ook de manier die bij ons past, ook al weten we dat nu nog niet, misschien.
Wij leggen onze hand in Uw hand.
Wij leggen deze gemeente in Uw hand, met alle verdriet en vreugde, met gemis en rijkdom, en vragen om Uw bescherming en leiding in alles.
Wij bidden voor de wereld om ons heen.
Voor de plaats waar we wonen, voor de bestuurders van stad en land, van kerk en wereld.

Op deze vaderdag bidden wij U voor alle vaders, dat ze steeds meer op U mogen gaan lijken, in geduld en liefde, in vergeving en compassie. Wij bidden U ook voor de vaders zonder kinderen, en voor de kinderen zonder vader. Wil zelf hun Vader zijn, altijd. 

Voor ons als gemeente bidden wij U samen met Franciscus van Assisi:(gemeente de schuin gedrukte stukken)
v: Heer, maak ons een bode van Uw vrede:
waar haat heerst:         laat mij liefde brengen,
waar krenking is:         vergeving,
waar tweedracht is: verzoening,

Waar twijfel is:              geloof,
waar wanhoop is:     hoop,
waar droefheid is:          vreugde,
waar duisternis is:     Uw licht.

Want als wij geven worden wij rijk,
als wij onszelf  vergeten vinden wij de vrede.
Als wij vergeven verkrijgen wij de vergiffenis,
als wij sterven verwerven wij de eeuwige opstanding.
Geef vrede, Heer!


In de stilte van dit moment openen wij ons hart voor de Heer, om al die dingen die wij niet hardop kunnen of willen benoemen…

En samen bidden wij het gebed dat Jezus leerde aan Zijn volgelingen, en dat wij met hen bidden:

Onze Vader, die in de hemel zijt,
Uw Naam worde geheiligd, Uw Rijk kome
Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel.
Geef ons heden ons dagelijks brood
En vergeef ons onze schulden,
Zoals wij aan anderen hun schuld vergeven
En leid ons niet in verzoeking
Maar verlos ons van het kwade…

Ons gebed om de zegen vinden we in TussenTijds  94:6

Na de zegen, zingen we, in plaats van het ‘Amen’ uit TussenTijds  94:1 waar we ook mee begonnen zijn. Nu dus vers 6.

Zegen:
Gods Geest van liefde en waarheid
schenkt ons Haar gaven,
die met ons mee gaan, de wereld in.
Daartoe zegent ons de ene God:
Vader,
Zoon
en Heilige Geest!
Amen.

Gij die hebt gebeden van eeuwigheid her om liefde beneden, besneeuw deze ster... 

We zingen met Willem Barnard op zoek naar een mantel van recht. 

En dan drinken we koffie in Abrahams schoot.

 

[1] De Adonistuintjes, vruchtbaarheidsgoden, bloeien en verwelken en weer opbloeien – natuurcyclus.

acme-web-design.info
acme-web-design.info