Klik voor een aantal eerdere diensten hier
Zondag
21 na Trinitatis 2-10-2008 Lutherse kerk te Zeist. Organist: J. Lijftogt.
Wij zijn hier aanwezig in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.
Amen
Onze Hulp is in de Naam van de Heer
die hemel en aarde gemaakt heeft.
Heer, wij hebben als schapen gedwaald,
en wij zijn ieder onze eigen weg gegaan..
Wij konden of wilden de weg die de waarheid is,
en het leven, niet volgen.....
Toch smeken wij U: leid ons weer op het rechte pad
vergeef ons en blijf ons bij, om Jezus Christus, onze Heer.
Amen
De Almachtige God schenke ons Zijn genade
Amen
God hield zoveel van deze wereld,
dat Hij Zijn enige Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft aan het
verderf ontkomt, en eeuwig leven hebben mag.
Als Introïtuspsalm zingen wij vandaag: psalm 46: 1 en 3
God is een toevlucht t’ allen tijde…
Laten we de Heer aanroepen om ontferming met de nood van deze wereld,
maar laten wij dan ook Zijn naam prijzen,
omdat er aan Zijn barmhartigheid geen einde komt!
Zondagsgebed
Heer onze God, U, die ons uitnodigt Uw koninkrijk
te bevolken, U smeken wij: open
ons de oren en de harten
voor Uw oproep;
opdat wij leven in U en met U, door Jezus Christus, onze Heer.
Amen.
Lezing OT: Jesaja 25: 1 – 9 Naardense bijbel.
In het vorige hoofdstuk heeft Jesaja
geprofeteerd over het gericht over heel de aarde, en hoe aan het eind Godzelf
koning zal zijn in Sion, en heersen zal in Jeruzalem, zodat Zijn glorie
zichtbaar is voor alle autoriteiten. Dan jubelt hij het uit, en zingt:
1 ENE,
mijn God zijt gij, U
zal ik verheffen, Uw Naam loven,
want Gij hebt wonderlijks gedaan,–
raadsbesluiten van verre in waarheid
en trouw,
2 want Gij hebt een stad tot een steenhoop
gemaakt,
een versterkte vesting tot een bouwval,–
het paleis van vreemdelingen is weg uit
de stad,
in eeuwigheid wordt het niet
herbouwd! (verg. Grozny)
3 Daarom zullen ze U verheerlijken,
een sterke gemeenschap,– een vesting van tirannieke
volkeren, zij zullen U vrezen.
4 Want gij zijt voor de geringe
een sterkte geweest,
en sterkte voor de arme
in zijn benauwing,–
een toevlucht tegen een stortbui,
schaduw tegen de zomerhitte,
5 want het blazen
van tirannen is als een stortbui
in de winter, als zomerhitte over uitgedroogd
land; het daveren van vreemdelingen onderdrukt
Gij,–
als zomerhitte door de schaduw van een wolk
zal Hij de muziek van tirannen
onderdrukken…
6 Maken
zal de ENE, de Omschaarde,
(d.w.z: Hij die omgeven is door een schare (hemelse en aardse) krijgers) voor alle gemeenschappen,
op deze berg, een feestdronk met olierijke
spijzen, een feestdronk van lang–bewaarde wijnen,
– vetrijke spijzen vol merg,
glasheldere lang–bewaarde wijnen.
7 Laten slijten zal Hij, op deze berg,
het aanschijn van de sluier waarmee zijn omsluierd
alle gemeenschappen,– en de bedekking
waarmee zijn overdekt alle volkeren.
8 Verslinden zal Hij
de dood, voor immer, en afwissen
zal mijn Heer, de ENE,
de tranen van elks aanschijn;
de smaad van Zijn gemeente zal Hij wegdoen
van over heel de aarde, zó heeft de ENE
gesproken!
…
9 Zeggen zal men te dien
dage:
zie, Deze is onze God,
wij hebben gehoopt op Hem en Hij heeft ons bevrijd,–
dit is de ENE, wij hebben gehoopt
op Hem,
laten wij juichen en verheugd zijn om de bevrijding
die Hij heeft gebracht!
Wij psalmzingen mét Gods volk, niet in dwaas zelfvertrouwen, maar in vertrouwen
op Zijn goedheid: psalm 139: 1, 2, 3, en 8
Epistel: Galaten 6: 1 – 10 NBV
Het gaat in het voorafgaande om vrijheid,
niet de vrijheid om maar te doen en te laten wat je wilt,
wat Paulus de lichamelijke kant noemt, maar om
de vrijheid om elkaar ten dienste te staan,
van binnen uit.
1 Broeders en zusters, wanneer u
merkt dat een van u een misstap heeft begaan
moet u, die door de Geest
geleid wordt, hem of haar zachtmoedig
weer op het rechte pad brengen. Pas op dat u ook zelf niet tot
misstappen wordt verleid.
2 Draag elkaars lasten, zo
leeft u de wet van Christus
na.
3 Wie denkt dat hij/zij iets
is terwijl zij/hij niets is, bedriegt
zichzelf.
4 Laat iedereen de eigen daden
toetsen, dan heeft hij/zij misschien
iets om trots op te zijn, zonder zich
er bij anderen op te laten voorstaan.
5 Want ieder mens moet zijn eigen
last dragen.
…
6 Wie onderwezen
wordt, moet al het goede dat hij leert met zijn leermeester delen.
7 Vergis u niet, God
laat niet met zich spotten: wat een mens zaait, zal
deze ook oogsten.
8 Wie op de akker
van haar/zijn zondige natuur zaait
oogst de dood,
maar wie op de akker van de Geest zaait oogst
het eeuwige leven.
9 Laten we daarom het goede
doen, zonder op te geven, want als we niet verzwakken
zullen we oogsten wanneer de tijd
daarvoor gekomen is.
10 Laten we dus, in de tijd die
ons nog rest, voor iedereen het goede
doen, vooral voor onze geloofsgenoten.
De schrijver van psalm 146: 1 en 2 doet het goede, als hij uitroept: Loof de
Heer mijn ziel!
De Heer wil ik loven, zolang ik leef, mijn God bezingen, zolang ik besta!
Halleluja!
Ook wij
willen zingen over de goede daden van God, en wel: gezang 305 beide verzen. =
Lied 723
Het Heilig Evangelie staat geschreven bij: Mattheüs
22: 1 –14 NB
We lezen een gelijkenis die de Heer moet hebben verteld in de week die
viel tussen Zijn glorieuze binnenkomst in Jeruzalem, en Zijn smadelijke uittocht
naar Golgotha. Een week die Hij heeft gebruikt om voor het laatst te getuigen,
op te roepen, uit te leggen, hoe God let op het hart, niet op de woorden, maar
op de daden van mensen, hoe we ons moeten richten op Gods eer, door Jezus te
herkennen als van God gezonden… maar met name de intelligentsia maakt het Hem
moeilijk…
1 Ten antwoord zegt Jezus
het hun weer in gelijkenissen, Hij zegt:
2 te vergelijken
is het koninkrijk der hemelen
met een mens, een koning, die de bruiloftsdagen
aanricht voor zijn zoon;
3 hij zendt zijn dienaars
uit om de genodigden uit te nodigen voor
de bruiloft,– en ze hebben niet willen komen!
4 Weer zendt hij de dienaars
uit, andere, zeggend: zegt tot de genodigden:
‘zie, mijn middagmaal heb ik bereid,
mijn stieren en het mestvee zijn geslacht,– alles is gereed!–
komt tot de bruiloft!’
5 Maar zij
vinden het niet belangrijk en gaan weg,
de een naar de eigen akker, de ander
naar zijn handel;
6 de overigen grijpen
zijn dienaars, mishandelen hen en doden
hen.
7 De koning ontsteekt in toorn;
hij stuurt zijn troepen, laat die moordenaars ombrengen en
hun stad steekt hij in brand.
8 Dan zegt hij tot zijn
dienaars: het bruiloftsmaal is gereed
maar de genodigden zijn het niet
waard;
9 trekt dan uit over de kruispunten
van de wegen, en zovelen ge maar vindt: nodigt
ze voor de bruiloft!
10 Als die dienaars de stad uitkomen,
de wegen op, brengen ze bijeen
állen die ze vinden, bozen
zowel als goeden; zo
wordt de trouwzaal vol met aanliggers!
11 Als de koning
binnenkomt om wie aanliggen te aanschouwen,
ziet hij daar een mens die niet gekleed
is in een bruiloftskleed,
12 en hij zegt tot hem: makker,
hoe kom je zó binnen,– zónder
bruiloftskleed?
Hij moet er het zwijgen toe doen. (Heeft
geen woorden)
13 Dan zegt de koning tot de
bedienden: bindt hem aan handen en voeten
en werpt hem uit, de buitenste
duisternis in!– daar zal het geween
zijn en het knarsen van de tanden!
14 Want met velen
zijn de genodigden,
met weinigen de uitgelezenen!
Zalig die het Woord van God horen en er gehoor aan
geven!
In antwoord op Gods Woord willen wij samen (nog steeds staande) ons geloof
belijden:
Dat er een God is, die van mensen houdt zoals ze zijn,
dat wil ik geloven.
Een God die ons gewild heeft en bedacht,
dat wil ik geloven.
Dat Hij hemel en aarde in de hand heeft,
dood en leven,
dat wil ik geloven.
Dat Hij van mij, kleine mens, houdt,
dat wil ik geloven.
Dat God in Jezus mens werd,
dat wil ik geloven.
Een mens die ons leven deelde,
en voor ons stierf op een kruis,
dat wil ik geloven.
Dat Hij opstond uit de dood, als eerste van velen,
dat wil ik geloven.
Dat Hij ruimte voor ons maakt bij God,
dat wil ik geloven.
Dat Gods Geest puur liefde en leven is,
dat wil ik geloven.
Dat Ze ons allen nabij is,
dat wil ik geloven.
Dat Ze ons kracht geeft en moed om te leven,
liefde en waardigheid,
dat wil ik geloven.
Dat we zó kerk zijn, gemeenschap van heil,
dat wil ik geloven.
Om doop en vergeving, genade en toekomst
wil ik geloven
in God die van mij houdt.
Genade zij u en vrede
van God onze Vader en van Jezus
Christus, onze Heer,
door de Heilige Geest.
Lieve mensen, die zijn genodigd om Gods goede tijding te horen, om het feest méé
te vieren…
Feest… Maar niet altijd is het
leven een feest…
In ons relatief rijke Nederland
betreuren velen het nu, dat ze hebberig waren, en hebben geïnvesteerd
in banken, die het hun toevertrouwde geld niet
waard waren.
Het zal je pensioengeld maar wezen!
Dan heb je een probleem.
Ik hoop dat geen van U in die positie verkeert…
Maar als we verder over de grens kijken,
zijn de zorgen van heel andere aard…
Dan komen we ook dichter bij de lezingen van deze morgen.
Als we bijvoorbeeld kijken naar Tsjetsjenië,
dat door Rusland naar de rand van de afgrond is gesleurd,
dat in puin geschoten is, verwoest, alleen maar omdat ze vrij
wilden zijn, dan moet het voor de mensen daar een buitengewoon bittere
gedachte zijn, dat de hoofdstad weer wordt opgebouwd
met Russisch geld, en met Russische invloed,
zo, dat er zelfs een straat genoemd wordt naar Putin
de verderfelijke, die zoveel van hun jonge mannen het leven
heeft gekost.
Het stond in de krant, deze week…
In de tijd van Jesaja, was de bedreiging
voor Israël te vergelijken met de
situatie van Tsjetsjenië voor de oorlog met Rusland uitbrak. Of Georgië.
Ook Israël was in feite een vazalstaat. Niet vrij.
En juist in die situatie zingt Jesaja het lied,
waarin God over heel de aarde recht
spreekt, met name ook over de grote landen die het kleine Godsvolk
bedreigen.
Hij bezingt hoe die hoofdsteden in puin
vallen, hoe het paleis van de vreemdelingen niet meer te vinden
zal zijn in de stad, hoe dat niet wordt herbouwd.
Géén Putin-straat in Jeruzalem, zoals nu in Grozny.
Gods raadsbesluiten hebben verstrekkende betekenis,
ook voor hen, die niet wonen aan de voet van Zijn tempel, ook
voor hen die zich niet met Hem verbonden
weten.
En… ook voor ons. Zoals we hier zijn.
Raadsbesluiten van waarheid en trouw,
zingt Jesaja.
Maar intussen worden er hele steden met de grond gelijk
gemaakt. En daar hebben wij het maar moeilijk mee.
Er over nadenkend, was mijn eerste
gedachte: dat was nog een primitieve maatschappij.
Ook in de tijd van Jezus, die een
gelijkenis vertelt, waarin de koning een hele stad brandschat.
Om een belediging van één inwoner van een
stad kan een hele stad vernietigd
worden.
Dat komt omdat mensen een eenheid vormen, via stam-
en bloedbanden, veel meer dan tegenwoordig
in onze maatschappij.
Maar is dat zo? Dat pprmitieve? We hoeven niet ver terug te gaan, om ons te herinneren
hoe half Putten werd uitgemoord als vergelding.
En we hebben op de televisie in kleuren en bijna geuren kunnen
zien, hoe Irak kapot gaat aan de kruistocht tegen de as van
het kwaad… Mensen daar, die eerst het slachtoffer waren van Saddam
Hussein, of het elk ogenblik konden worden, slaan nu op
de vlucht, als ze de kans krijgen, omdat ze tussen de ‘bevrijders’
en de andere strijdende partijen vermorzeld dreigen te worden.
Als in India,
in
Orissa, iemand het bericht de wereld in brengt, dat een moord
is gepleegd door een Christen, ook al is dat aantoonbaar
niet waar, dan worden er opeens duizenden vermoord
of uit hun huizen verjaagd.
En sinds 11-9-2001 benoemen wij hen, die onder ons woonden als
Marokkanen, Turken, en zelfs Surinamers enzovoort, opeens allemaal als Moslims,
en we vrezen ze. En vrees
roept haat op...
Plotseling komen die primitieve verhalen heel dicht bij
ons eigen adres. Té dicht, voor onze gemoedsrust.
Het is goed, ons dat te realiseren.
Maar Goddank blijft het daar niet bij,
want het bestaan is niet uitsluitend afhankelijk van onze
primitieve gedachten.
God is er óók nog.
Hij is altijd al een sterkte geweest voor de arme,
de eenvoudige, de mensen in nood,
een toevlucht in de ellende die mensen
elkaar kunnen aandoen.
God mag door Zijn lik-op-stuk-beleid bij de sterke en tirannieke volkeren dan
wel respect afdwingen, er is ook die heel andere
kant: de zorgzame kant voor hen die niet
voor zichzelf kunnen zorgen, en waar wij
niet voldoende voor zorgen…
Gods bedoeling
is immers dat het leven goed is, een kostbaar
geschenk, dat genoten en gedeeld moet worden, iets dat een groot
feest kan zijn.
En daarom richt Hij een maaltijd aan. Een feestdronk, met alle luxe
die je je kunt voorstellen.
Op deze, bedreigde, berg
Sion, waar Zijn tempel staat, waar Hij
wil wezen, waar Hij in contact wil komen met de mensen: hier
wordt de sluier, die mensen van elkaar scheidt, verwijderd,
de sluier waardoor we elkaar niet zien
zoals we zijn: schepselen
Gods, allemaal, geen geboren vijanden,
geen anonieme boosdoeners, maar mensen
met een naam en een gezicht,
hier wordt de sluier,
die dat verhult, sleets.
Waar God woont, kán angst en haat niet regeren.
Dat gaat niet samen.
Zelfs de grootste bedreiging voor alle mensen: de dood,
zal voor altijd overwonnen worden, en
alle tranen zullen worden afgedroogd.
Hier brandt de paaskaars, elke zondag, wij hebben daar weet
van…
Wij kunnen naar waarheid zingen: dit
is onze God, wij hebben op Hem
onze hoop gevestigd, en Hij heeft
ons bevrijd…
De zondagse viering is feest, en terecht…
Wat zou het mooi zijn, als het daar bij bleef.
Maar het verhaal gaat door. Het leven
gaat verder.
Want Hij, die ons deze redding
gebracht heeft, vertelde het verhaal van de bruiloft.
De bruiloft speelt een belangrijke rol
in het Joodse leven.
In Genesis 2:24 neemt Adam Eva tot zijn vrouw, als vervolg
op Gods schepping. Daarmee ontstaat een nieuw begin.
En Israël wordt gezien en genoemd
als Gods bruid, de Tora is de huwelijksovereenkomst,
het verbond op de Sinaï de huwelijkssluiting.
De rabbijnen verwachtten dan ook de vernieuwing
van het huwelijk tussen God en Zijn volk
bij de komst van de Messias.
Maar met de komst van Jezus is er sprake van een
geheel nieuw verbond, een verbond met heel de wereld.
Daarover spreekt Hij in de gelijkenis die we straks hoorden.
Israël is vanouds de genodigde. De eerst-geroepene.
Ze behoren als het ware tot Gods hofhouding.
Maar ze hebben wel andere dingen aan het hoofd dan ingaan tot Gods
vreugde.
Er moet ook nog gewerkt worden, centjes verdiend, ze hebben echt
geen tijd, zin
en gelegenheid om naar de kerk te komen,
naar de samenkomst van de geroepenen.
Even wat uitleg:
Qahal is het Hebreeuwse woord voor de vergadering
der gelovigen. Het zijn de mensen die geroepen zijn om op Gods
woord bijeen te komen. (Af en toe is er zo'n toogdag - in het Oude
Testament.)
Qahal, het bijbehorende werkwoord, betekent: oproepen,
bijeenroepen, verzamelen, vergaderen.
De ekklesia is het Griekse woord, en ook dat heeft te maken met kalein,
roepen. Dat woord wordt in de Mediterrane landen gebruikt voor kerk.
Jezus’ toehoorders wisten dat, en ze
hoorden het ook in Zijn gelijkenis terug. Vandaar dat ik er even een taallesje
tussendoor moest vlechten.
De geroepenen zijn het feest niet
waard gebleken. En dan worden de dienaren de straat op
gestuurd, om wie ze maar vinden naar binnen te halen. Goede
en slechte mensen. Gelovigen én ongelovigen.
Er moet feest gevierd worden om de Zoon. Ook als het leven moeilijk is.
Als een koning je uitnodigt voor zo’n
feest, dan zorgt hij ook voor feestkleding. Vaak kwamen gasten van ver,
er werd dus gewassen, en dan kregen ze feestkleding
uitgereikt.
Als zo’n koning het in zijn hoofd krijgt dat iedereen groene
kleding met een gouden rand dragen moet bij
zijn feest, dan ligt die dus klaar.
Maar er is iemand, en die heeft daar geen zin in.
Waarom? We weten het niet.
Maar we weten wel dat het een klap in het gezicht van de gastheer
is.
Zijn gast gedraagt zich hoogst onbehoorlijk.
En de kelners binden hem vast, en gooien hem er uit. Het donker
in, waar alles tegengesteld is aan het feest. Want hij was ingegaan
tegen de geest van het feest, en tegen de wensen van de gastheer.
We mogen in deze gelijkenis een aankondiging zien van wat er ná,
en door Jezus’ dood en opstanding gebeuren gaat.
Als Israël niet van God wil weten,
dan zal de stad in 70 worden verbrand door de legers van de Romeinse
keizer, die geen steen op de andere laat. Maar het verhaal gaat door.
Het feest van God
zal gevierd worden, en het was altijd
al de bedoeling dat heel
de wereld er bij betrokken zou worden. Israël was de eerste,
maar God heeft er altijd van gedroomd,
dat alle mensen Hem lief
zouden hebben.
En zo worden allerlei mensen bijeengehaald, op de kruispunten en in de
achterbuurten. Daar waar gewone mensen bij elkaar zijn, wonen,
werken, leven. De uitnodiging is voor
nu meteen!
Alleen: als mensen wel naar het feest komen,
maar lak hebben aan de regels die daar heersen, dan stellen ze
zich wel buiten de gemeenschap.
We zien dat aan degene die vond dat hij de feestkleding niet hoefde aan te
trekken, maar geen argument had om dat uit te leggen.
Ook wij mogen ons dat wel ter harte
nemen.
Er worden immers bepaalde manieren van ons verwacht, manieren die het
leven feestelijk maken voor onze feestgenoten
en voor onze gastheer.
We kunnen niet maar aanrommelen.
U bent allemaal feestelijk gekleed voor de zondagse kerkgang. Dat
getuigt van stijl en van respect. Dat
is gepast.
Maar heel ons leven moet getuigen
van die stijl en van dat respect. Respect voor de Heer
van alle leven, en respect voor al Zijn schepselen.
Door Jezus’ dood
en opstanding hebben we een grote vrijheid
gekregen, legt Paulus ons uit.
Maar dat is wel een vrijheid om het goede te doen. En goed is wat dat
betreft: wat past bij God. Leven vanuit
liefde. Leven met zorg voor elkaar. Omdat we de ander belangrijker vinden dan
onszelf....
Het goede doen, allereerst voor je geloofsgenoten,
dat wil niet alleen zeggen: voor elkaar zorgen
in materiële zaken, dat spreekt vanzelf,
zou ik zeggen, maar ook in geestelijke zaken.
Een van de dingen die we het meest moeilijk
vinden, is elkaar op het rechte pad brengen, als we zien dat er
iets mis gaat.
Liefst kijken we de andere kant op.
Want we vinden dat iedereen de ruimte
moet hebben, tegenwoordig. Dat iedereen zelf verantwoordelijk
is, en zelf moet weten wat zij en hij zegt en denkt
en doet.
De mythe van het vrije
woord!
Iedereen die nadenkt begrijpt dat je niet maar kunt zeggen
wat er in je opkomt, en dat niemand het
recht heeft de ander te beledigen.
Waar het wel om gaat is het woord dat vrij
maakt. Het woord waardoor anderen en wijzelf weer verder
kunnen. Het zachtmoedige woord, dat niet
zoekt naar het ‘ik’, maar naar het ‘jij’
en het ‘gij’.
Dat is het woord waarheen de Geest ons
leidt, het woord dat Zij ons in de mond
geeft, wanneer we willen luisteren.
Het woord van liefde en respect voor God
en de naaste.
Ht woord dat ook wij hier nodig hebben.
Dát woord ontbrak de niet-feestelijke
bruiloftsganger. Laten we met Gods hulp zorgen dat het ons niet
ontbreekt. Dan blijft het leven een feest, en dan is iedere
zondagse bijeenkomst een viering. Voor iedereen.
Om Jezus’ wil… In Gods Naam.
Amen.
orgelspel
Alles wat wij hebben, hebben wij van God gekregen,
om door
te geven, om met velen te delen
en er zo
van te genieten.
Ook nu en hier kunnen we gestalte geven aan dat delen: in de collecte.
Na het gebed over de gaven zingen wij gezang 437 helemaal.
Nu eerst de Collecten voor kerkelijke middelen en onderhoudsfonds."
Gebed over de gaven
Heer God, wat wij hebben verdiend, wat wij hebben gekregen, het is uit Uw genade.
Daarom kunt U er over beschikken, zoals U ook kunt beschikken over onze
tijd, liefde en aandacht.
Wijs ons hierin de weg, en zegen onze gaven. Om Jezus’ wil…
Amen.
Laten we zingen: gezang 437 = Lied 839
Laten we danken en bidden:
Lieve God, wij danken U, dat wij U zó ter harte
gaan, dat U er moeite voor wil doen, zodat wij elkaar beter
leren kennen. Als wij aanzitten aan de maaltijd
des Heren, maar ook als we met vrienden en vreemden aan tafel
zitten, waar dan ook.
Wij danken U, dat U wilt dat het leven
een feest is. Wil ons dan helpen, als
wij ons helemaal niet feestelijk voelen, ons zelfs niet feestelijk wíllen
voelen.
Haal ons dan uit die verstarring, open ons de ogen,
verwarm ons hart, en doe ons weer lachen
en blij zijn.
Geef ons h et woord dat vrij maakt, alstublieft...
Wij bidden U voor allen die door zorgen
gekweld, door ziekte of angst, door onvrijheid
of ander geweld, vast zitten
– en niet zien hoe ze er uit moeten komen…
Waar wij kunnen helpen, Heer, wil ons
daar leiden door Uw Geest van Liefde
en barmhartigheid.
Waar wij met handen en voeten niets kunnen doen, wees daar ons gebed,
zodat we de ander niet vergeten, niet alleen laten…
Heer, het leven is kiezen.
Help ons de keuze te maken voor U.
U, die allang gekozen hebt voor ons allen.
Help ons het goede te kiezen, opdat wij leven
in Uw genade, en voor elkaar en anderen
het leven mogelijk maken.
Voor de slachtoffers van orkaan Norbert, de aardbeving in Tsjetsjenië en ander
natuurgeweld smeken wij U om ontferming.
Wij bidden voor onze zieken, voor onze broeder
Ernst Krijt, die zo ziek is, voor pastor Lotterman, die zo'n last heeft van
migraine, voor Peter Broekman, die hier vorige week ziek werd, en voor Ton
Boorsma, die wacht op uitslagen. Geef voor hen allen, als het kan, een keer ten
goede, maar wees er voor hen, hoe het ook loopt...
en in stilte bidden wij voor de mensen en de
zaken die ons ter harte gaan…
Zoals de psalmist zei: De Heer wil ik loven, zolang ik leef, mijn God
bezingen, zolang ik besta, zó willen wij U aanbidden
en smeken met de woorden die Jezus
Zelf ons leerde:
Onze Vader, die in de hemel zijt,
Uw Naam worde geheiligd
Uw Rijk kome
Uw Wil geschiede, op aarde zoals in de hemel.
Geef ons heden ons dagelijks brood
en vergeef ons onze schulden,
zoals wij aan anderen hun schuld vergeven;
en leid ons niet in verzoeking
maar verlos ons van het kwade!
Ons slotlied is gezang 405:1
Na de zegen, zingen we, in plaats van het ‘Amen’ gezang 488: 4,5
Maar nu eerst – als altijd staande - gezang
405:1 Mijn God, waar zal ik henengaan? Wil mij op Uwe wegen sturen...
Zegen:
Gods zegen draagt ons door dood
en doop heen naar het leven
in eeuwigheid.
Gods Geest geeft ons de woorden van eeuwig
leven in de mond, en de moed
om ze te spreken in ons hart.
Gods geliefde Zoon gaat aan onze zij, wanneer we
hier vandaan gaan.
Zo zijn we dan gezegende
mensen,
in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.
Amen
Gezang 488B: 4,5 = Lied 981
En dan is er koffie en het feest van het samenzijn...