zondag 1 advent
2005
in de
Lutherse kerk te Heusden aan de Putterstraat. 10.30 uur. Organist: Hans van
Rossum.
Wij zijn hier aanwezig in de Naam
van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.
Amen
Onze Hulp is in de Naam van de Heer
die hemel en aarde gemaakt heeft.
Wij belijden voor de Almachtige God,
dat wij gezondigd hebben,
gezondigd, in gedachten, woorden en daden.
Het is onze schuld, onze eigen grote
schuld.
Daarom vragen wij God, de Almachtige,
de Barmhartige, zich over ons te ontfermen,
ons al onze zonden te vergeven
en ons te bevrijden van alles wat verkeerd is.
Amen
De Almachtige God schenke ons Zijn
genade
Amen
Zo lief had God deze wereld, dat Hij Zijn enige
Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft aan het verderf ontkomt, en
eeuwig leven hebben mag!
Ons introïtuslied komt deze eerste zondag van de advent, uit de nieuwe
aanvulling op het Liedboek, genaamd Tussentijds, en daarvan lied 133 = Lied 460
Laten we de Heer aanroepen om ontferming met de nood van deze wereld,
maar laten wij dan ook Zijn Naam prijzen,
omdat er aan Zijn barmhartigheid geen einde komt!
Zondagsgebed
Goede God, wij verwachten Uw komst, wij hopen op Uw Zoon, wij smeken om Uw
Geest.
Dat Zij ons hart mogen toebereiden voor Uw koninkrijk.
Door Jezus Christus, onze Heer. Amen.
Lezing uit de boeken van het eerdere Verbond: Jesaja 64: 1 – 9
Dit is een gedeelte uit TritoJesaja, het laatste deel van het boek
Jesaja, dat pas in de ballingschap is geschreven, waarschijnlijk door een
leerling van de oorspronkelijke profeet.
De tijd in ballingschap heeft het zelfvertrouwen en de overmoed van het volk van
God vernietigd.
Men is gaan zien, wat vorige generaties niet zagen, dat de ballingschap een
sterk element in zich bergt van eigen schuld. Vanuit een nieuwe nederigheid
spreekt het volk zijn God aan...
1 Zoals
vuur dorre twijgen in vlam zet,
zoals vuur water doet koken,
zo zou U Uw vijanden Uw naam laten kennen
en alle volken voor U laten beven,
2 omdat U de geduchte daden
doet
waarop wij niet durven hopen.
Als U toch zou afdalen!
De bergen zouden voor U beven.
3 Nog nooit is zoiets gehoord,
niet eerder zoiets vernomen.
Geen oog zag ooit een God buiten U,
die opkomt voor wie op Hem wacht.
4 U komt ieder tegemoet
die van harte rechtvaardig handelt,
die Uw weg gaat, met U voor ogen.
Maar nu bent u in toorn ontstoken,
omdat wij gezondigd hebben.
Hadden we maar de oude weg gevolgd,
dan zouden we worden gered.
5 Wij allen zijn onrein
geworden,
onze gerechtigheid is als het kleed
van een menstruerende vrouw.
Wij allen zijn als verwelkte bladeren,
verwaaid op de wind van ons wangedrag.
6 Er
is niemand die Uw naam aanroept,
die zich ertoe zet Uw hand te grijpen.
U hebt Uw gelaat voor ons verborgen,
U hebt ons moedeloos gemaakt
en ons overgeleverd aan ons eigen wangedrag.
7 Toch, HEER, bent U onze vader,
wij zijn de klei, door U gevormd,
wij zijn het werk van Uw handen.
8 Laat uw grote toorn toch varen,
HEER,
houd onze schuld niet steeds in gedachten,
maar zie ons aan: wij zijn toch Uw volk?
9 Uw heilige plaatsen zijn een
woestijn geworden:
Sion is een woestijn, Jeruzalem een woestenij.
Tot hiertoe de lezing. Wij zingen met Israël een lied voor ons aller God.
Psalm 146 helemaal.
De Epistellezing komt uit de eerste brief aan de gemeente in Corinthe, hoofdstuk
1: 1 – 9
DE EERSTE BRIEF aan de Corintiërs is gericht aan een gemeente die Paulus zelf had
gesticht (1 Kor 2,1-5; vgl. Hnd 18,1-17). Dit was geschied in de jaren 50-52.
Corinte was toen een belangrijke havenstad, een knooppunt van verbindingen
tussen Oost en West. De gemeente bestond hoofdzakelijk uit bekeerde heidenen,
behorend tot de maatschappelijke onderlaag (1,26-31).
De directe aanleiding tot het schrijven van 1 Corinhtiërs was een brief van de
gemeente zelf, waarin zij het oordeel van Paulus vroeg over een aantal punten
(7,1). Hij antwoordt hierop vanaf 7,1. De vragen betroffen in elk geval kwesties
over seksualiteit en huwelijk (7); waarschijnlijk hadden ze ook betrekking op
het gebruik van het offervlees (8-10) en de charisma's of bijzondere genadegaven
(12-14), misschien ook op de leer van de opstanding (15). Bovendien had Paulus
mondelinge inlichtingen (1,11) ontvangen omtrent de situatie van de gemeente,
o.a. over onderlinge partijdigheid en onenigheden; hierop reflecteert hij in de
eerste zes hoofdstukken. Reeds eerder had hij een brief geschreven aan de
Corinthiërs, maar deze is verloren gegaan (5,9-13). 1 Corinthiërs is
geschreven te Efeze, waarschijnlijk in het voorjaar van 54 of 55, vgl. 5,6-8;
16,5-9. We lezen:
1 Van Paulus, apostel van Christus Jezus, geroepen door de wil van God, en van onze broeder Sostenes.
2 Aan de gemeente van God in Corinte, geheiligd door Christus
Jezus, aan hen die zijn geroepen om Zijn heiligen te zijn, en aan allen die de naam van
onze Heer Jezus Christus aanroepen, waar dan ook, bij hen en bij ons.
3 Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heer Jezus Christus.
4 Ik dank mijn God altijd
voor u, omdat Hij u in Christus Jezus Zijn genade heeft geschonken.
5 Door Hem bent u in elk opzicht rijk geworden. Alles wat u zegt en al
uw kennis
6 bewijst dat het getuigenis
over Christus bij u verankerd is,
7 en hierdoor ontbreekt
het u terwijl u op de komst van onze Heer Jezus Christus wacht, aan geen
enkele gave van de Geest.
8 Zij is het ook die u tot het einde toe de zekerheid geeft dat
u geen blaam zal treffen op de dag van onze Heer Jezus Christus.
9 God, door wie u geroepen bent om één te zijn met Zijn Zoon Jezus Christus,
onze Heer, is trouw.
We zingen in antwoord hierop: psalm 25, 2, 4 en 5
Het Heilig Evangelie geeft daar antwoord op in Marcus 13: 24 – 37.
Het hoofdstuk 13 moet eigenlijk als één geheel
worden gelezen, dus ik zal eerst vertellen wat er vooraf
gaat.
Nadat de Heer met Zijn leerlingen heeft gezien hoe de arme
weduwe al wat ze had aan God offerde,
slenteren ze verder, en de leerlingen zuchten: wat een prachtige
grote stenen toch, kijkend naar de tempel.
Jezus zegt dan: er blijft er geen steen
die je nu ziet op de ander staan. Hij doelt
op de verwoesting van de tempel in het jaar 70.
Als ze even later in het gras zitten op de Olijfberg,
met vol uitzicht op de tempel en de stad, vragen de leerlingen: hoe
zal het gebeuren, en wanneer?
De Heer zegt dan dat er oorlogen zullen zijn en andere
verschrikkingen, maar dat is het begin pas. Er zullen valse messiassen
komen, die echte wonderen doen, maar ook dan is de dag van de Heer
er nog niet. Eerst moet aan alle
volkeren het Evangelie
worden verkondigd. Iedereen zal tegen iedereen
opstaan, ook binnen de familie, alleen
bij God zul je veilig
zijn. Maar als de gruwel der verschrikking komt, dat wil zeggen: als het beeld
van de keizer van Rome in Gods tempel is opgesteld, dan
is de maat vol.
En dan is het voor de gelovigen uitkijken!
Hij gaat verder:
24 Maar
in de dagen na de verschrikkingen zal de zon verduisterd
worden en de maan geen licht meer geven,
25 de sterren zullen uit
de hemel vallen en de hemelse machten zullen wankelen.
26 Dan zal men de Mensenzoon zien komen op de wolken, bekleed met grote macht en luister.
27 Dan zal Hij de engelen
erop uitsturen om Zijn uitverkorenen uit de vier windstreken bijeen te
brengen, van het uiteinde van de aarde tot het uiteinde van de hemel.
28
Leer
van de vijgenboom deze les: zo gauw zijn takken uitlopen en in blad schieten,
weet je dat de zomer in aantocht is.
29 Zo moeten jullie ook weten, wanneer je die dingen ziet
gebeuren, dat het einde nabij is.
30 Ik verzeker jullie: deze generatie zal zeker nog
niet verdwenen zijn wanneer al die dingen gebeuren.
31 Hemel en aarde zullen
verdwijnen, maar Mijn woorden zullen nooit verdwijnen.
32 Niemand weet wanneer
die dag of dat moment zal aanbreken, de engelen in de hemel niet en de Zoon
niet, alleen de Vader.
33 Pas op, wees waakzaam, want jullie weten niet wanneer die tijd
zal komen.
34 Het is als met een man die
op reis ging: hij verliet zijn huis en droeg het beheer over aan zijn dienaren,
die elk een eigen taak kregen, en de deurwachter gaf hij opdracht om de wacht te houden.
35 Wees dus waakzaam, want jullie weten niet wanneer de heer des huizes komt, ‘s avonds, of midden in de nacht, of bij het eerste
hanengekraai, of ‘s morgens vroeg.
36 Laat hij jullie niet slapend
aantreffen wanneer hij plotseling komt.
37 Wat Ik tegen jullie
zeg, zeg Ik tegen iedereen:
wees waakzaam!’
zalig die het woord van god
horen en er gehoor aan geven
IN ANTWOORD OP GODS WOORD
WILLEN WIJ ONS GELOOF BELIJDEN:
Wij belijden ons geloof samen met de eerste getuigen van Jezus Christus:
Met Johannes de Doper: Zie hier het lam
Gods dat de zonden der wereld wegdraagt...
Met Andreas: We hebben de Messias
gevonden...
Met Nathanael: Meester, U bent de Zoon van God, de koning van Israël...
Met de Samaritanen: Wij weten dat Hij
werkelijk de redder der wereld is...
Met Petrus: U bent de Christus, de Zoon
van de levende God....
Met Martha:
U bent de Christus, de Zoon van God, die in de wereld komt...
Met Thomas: Mijn Heer en Mijn God....
Met elkaar: Amen.
Preek
GENADE
ZIJ U EN VREDE VAN GOD ONZE VADER EN VAN JEZUS CHRISTUS, ONZE HEER,
DOOR DE HEILIGE GEEST.
Lieve zusters en broeders in de Heer Jezus,
Deze eerste zondag van de advent doet
ons met schrik beseffen, dat ons wachten op de komst van de Heer niet
een kwestie is van romantische lichtjes in de straten en in onze ogen,
maar van schuldbesef en bedenken dat het anders
kan, van verschrikkingen en vervolgingen
die wij ons hier, Goddank, nauwelijks vóór
kunnen stellen.
De komst van de MensenZoon op de wolken,
met macht en grote luister, wordt voora gegaan door leed
en pijn.
Geboorteweeën noemt de Heer het…
Oorlog, vernietiging van al wat heilig
is, honger, geweld.
Het hoort er allemaal bij...
Echter dan niet als iets dat je ziet aan de andere kant van
het televisiescherm, maar wel als een realiteit, waarin je betrokken kunt raken. Die niet
alleen ons hart treft, zoals de tsunami
van bijna een jaar geleden, of onze portemonnaie,
zoals bij elke ramp op de buis, maar die ook
ons persoonlijk leven en onze levenssfeer kan aantasten in diepste
wezen, zoals sommigen die hier zijn kunnen beamen...
In een land, waarin we elkaar nauwelijks
durven bekennen, dat we wel eens vrezen
dat onze kinderen misschien niet eens meer de vrijheid
zullen hebben onze Christelijke Godsdienst te beleven
zoals wij dat kunnen, in een land,
dat een traditie heeft van Christelijke waarden
en normen, van gastvrijheid en van tolerantie,
die heel wat meer inhield dan de ze-zoeken-het-maar-uit
houding die er tegenwoordig mee bedoelt lijkt te worden, ook hier
kunnen de leefomstandigheden snel en onverwacht veranderen
en niet ten goede...
Het zal er mogelijk nog van komen, dat we zullen lijden om Jezus’ Naam, tenzij
wij als mensen van de weg van Jezus
en als kerken in staat zijn zoveel
uit te dragen van die liefde van God, van die genade,
waarop we mogen terugvallen, dat anderen daardoor geraakt worden.
Zich bevrijd
en blij
voelen bij ons. Bij God.
En dàt uitdragen is dan niet
een kwestie van hier op de preekstoel elkaar de teksten uit
leggen, maar van het in de practijk
brengen ervan, in ons leven van maandag
tot en met zaterdag, het in practijk
brengen van die liefde en genade, die we zèlf ontvangen
en ervaren.
Daar was het volk van God destijds in tekort
geschoten.
En daarom die ballingschap.
Gods geduld raakt namelijk ook wel eens op.
Hij blijft ons niet behandelen als kleine kinderen, die niet in staat
zijn op een verantwoordelijke manier te leven: Hij behandelt ons als volwassen
kinderen, die Hij serieus wil nemen. Ook
als wij ons van Hem afkeren, ook als wij het Ouderlijk
Huis niet meer nodig menen te hebben.
Als ouders wéten we hoeveel pijn dat kan doen.
En toch vergeten we dat wanneer het om onszelf
gaat, om onze verhouding tot de Heilige,
tot onze Vader, onze Moeder,
in de Hemel...
Dan denken we dat we ons alles kunnen veroorloven,
en we worden nonchalant, we hebben het druk...
Niet alleen te druk voor God, maar ook
voor al die mensen die op ons pad komen,
en die maar steeds onze aandacht, onze tijd,
onze genegenheid vragen...
Terwijl we beter kunnen weten!
Terwijl we alle tijd van ons leven
hebben gekregen, een cadeau van Godzelf!
Ik kwam een paar maanden geleden een artikeltje tegen, dat
vertelde hoe er in een Oostenrijks hotel op
een bord bij de receptie stond geschreven: een dag telt 86.400
seconden. Hoeveel hebt U er vandaag al van
gebruikt om Dank U te zeggen aan Hem
die ze u gaf?
Tja, af en toe bedenk ik mij dat het in seconden al niet veel is, maar in
procenten van de tijd nog veel minder.
En dan neem je je voor het beter
te doen.
Want we hoeven niet bij de pakken neer
te zitten.
Ook niet als alles tegen zit, en we het gevoel
hebben, dat het God Zelf is, die ons de energie
ontneemt om iets te doen. ‘U hebt ons moedeloos
gemaakt, en ons overgeleverd aan ons eigen
wangedrag’ klaagt het volk.
‘U hebt Uw gelaat voor ons verborgen.’
Tja, is het dan gek, dat niemand probeert Gods hand te grijpen,
dat niemand nog Zijn Naam aanroept?
Zo stond het in het lied uit Jesaja.
Maar God daagt ons altijd uit
tot een stap in het duister.
Hij dagt ons uit tot de woordjes: en tóch!
Toch, Heer, bent U onze Vader.
Wij zijn het werk van Uw handen...
En daaraan ontlenen we de moed om te vragen om genade.
Om voor ons gevoel de eerste stap te doen, ook als je eigenlijk niet
verwacht dat er Iemand zal zijn aan de
andere kant. Je kunt tóch nooit weten.
Als het waar is, dat God onze Schepper
is, als het waar is, wat mensen vertellen, wat Jezus
kwam voorleven, dan moeten we dat risico maar nemen.
Dan is onze hoop
gelegen in Hem...
En dan heeft het zín, als de Heer ons oproept
om waakzaam te zijn.
Drie keer zegt Hij dat in dit kleine
stuk Evangelie.
Wees waakzaam.
Dat maakt dus wat uit, ook als de wereld om je heen in duigen
valt. Ook als de maan en de sterren hun functie
verliezen. Ook als we vervolgd
worden om Zijn Naam, of als we speelbal
worden van zinloos geweld, van oorlog of honger...
Wees waakzaam.
Maar… waar moeten we voor waken?
Allereerst dat we de blik op God niet
kwijt raken.
En daarmee: de blik op de naaste, als iemand waar God óók
van houdt.
En die voor ons dus de moeite waard is
om moeite voor te doen. Niet alleen in theorie,
maar ook en juist in de practijk.
Het is zo makkelijk om door zorgen overmensd te
worden, om door drukte geplaagd, geen tijd
meer te vinden voor de stilte, waarin
Gods Geest tot ons kan spreken. Voor de rust,
waarin een melodie klinkt, een gebaar, een kleur, een stemming
ons tot God brengt.
Hoe vaak vergeten we al niet te bidden
en te danken voor het eten? Zeker als je alleen bent en de televisie
aan staat..
Al die kleine dingen zijn het, die onze waakzaamheid
doet verslappen. Onze gerichtheid. Onze
bereidheid om telkens weer te kijken
of de richting van ons leven nog wel past bij
ons doel: het koninkrijk Gods.
We denken wel eens, dat het met het rijk van God zo is, alsof God
op reis is, en wij het maar zelf moeten uitzoeken.
Als je dan niet zeker bent van je taakomschrijving, dan wordt het moeilijk...
Dan zijn we met heel andere dingen
bezig, wanneer Hij om de hoek komt kijken, dan met de grote
opdracht: dat we alle mensen moeten vertellen
van Gods liefde en genade.
Waarom vinden we dat eigenlijk zo moeilijk, zo gênant?
Is dat misschien, omdat we er zelf moeite
mee hebben?
Als je toch ervaren hebt, al is het maar bij vlagen en flarden,
als je toch maar íets hebt meegekregen, van
die liefde, door dood en pijn
en moeite heen, voor U, voor jou,
voor mij, dan is het toch te gek voor woorden,
dat we daar niet over spreken, dat we
het niet willen delen met anderen!
Dat we niet waakzaam zijn, maar ons geestelijk nog eens lekker
omdraaien in ons warme bed van de gemeente.
Wat is het goed, dat er een paarse tijd
is, om ons te manen tot inkeer. Tot nadenken
en waakzaamheid.
Want als dat niet zo was, als we niet nadachten, zouden we ook
geen ommekeer maken. Geen 180
graden bocht.
Dan zou niemand van ons kunnen zeggen: ik dank mijn God
altijd voor jullie, omdat Hij jullie in Christus
Jezus Zijn genade heeft geschonken. Door Hem
zijn jullie in ieder opzicht rijk
geworden. Alles wat je zegt en al wat je aan kennis uitdraagt, is het bewijs
dat jullie getuigenis
in Christus verankerd is...
Paulus, want U hoort al dat ik de epistellezing
citeer, gaat dan verder: daardoor ontbreekt
het jullie dan ook, terwijl jullie wachten op de Komst van de Heer Jezus, aan
geen enkele gave van de Geest...
We zijn charismatische mensen. Mensen met charisma.
Omdat de Geest het is die ons tot het einde
toe zekerheid wil geven. Zekerheid,
dat we op de dag van de afrekening vlekkeloos
zullen zijn.
Nou, dat is een zekerheid die wij ons zelf niet
kunnen geven. We weten wel beter!
Maar God geeft die. Want de genade
door Jezus wist al onze vlekken uit,
en wast witter dan wàt ook.
God is trouw.
Hij heeft ons geroepen om één te zijn
met Zijn Zoon.
Dan zal Hij ons de middelen
schenken om dat waar te maken. De
Geest van Liefde in eeuwigheid.
Amen.
Muziek
Alles wat wij hebben, hebben wij van God gekregen,
om door te
geven, om met velen te delen
en er zo van te
genieten.
Ook nu en hier kunnen we gestalte geven aan dat delen:
in de collecte
Na het gebed over de gaven zingen wij: .118.
Maar nu eerst de Collecte
Gebed over de gaven
Lieve God, U geeft U zelf aan ons.
Wij bieden U ons eigen leven aan.
Neem het, zoals U ons geld aanneemt.
Dat het dienstig mag zijn voor U.
In de Geest van Jezus - die ons voorging.
Amen.
Wij zingen gezang 118 helemaal. = Lied 442
Laten we danken en bidden:
Lieve God, wij danken U dat we nog altijd vrij zijn hier om Uw liefde te loven,
om Uw genade met elkaar te delen, en om over U te spreken…
Wij bidden U voor allen die dit niet kunnen of mogen, maar we bidden U ook voor
hen, van wie we bang zijn dat ze het ons ooit zouden kunnen ontnemen.
Omdat angst nooit van U komt, omdat U tot op het kruis in weerloze liefde elke
angst overwon, bidden wij U om ons sterk te maken in die zwakheid. Om ons hart
te richten op U, en op de overwinning die U kunt geven.
Wij bidden voor M*, uit Afghanistan, hier in ons midden, die U zo graag
wil ontmoeten.
Omring haar en ons met Uw Heilige Geest, die ons de geheimen van Uw liefde –
zichtbaar geworden in Jezus – telkens weer influistert.
Wek in ons de rust en de ruimte om naar Haar te luisteren, om Uw goede Nieuws te
horen.
En om na te denken over onze manier van leven.
Hoe die anderen kan schaden, of kan opbouwen.
Hoe wij als Uw gemeente beeld van U mogen zijn.
Wij bidden U voor allen die gevangen zijn.
Gevangen tussen vier muren, achter tralies, maar ook gevangen in wrok of angst,
in haat en verdriet.
Schenk bevrijding. En waar U ons wilt gebruiken: help ons die vrijheid en
blijheid, die U ons schenkt, met anderen te delen.
Wij bidden U voor de slachtoffers van rampen, van geweld, van het verkeer…
En wij danken U voor de lieve mensen in deze gemeente, en voor hun blije dagen.
Voor de jarigen van de laatste weken, dat U hen nog lang in gezondheid in ons
midden wilt laten.
Wij bidden U voor de zieken, voor hen die hier niet konden zijn doordat het
lichaam niet meer mee werkt, de geest traag wordt. Ook zij horen bij ons, ook
van hen houden we.
Blijf met ons, wanneer we van hier gaan.
Dat we de weken voor ons aan Uw hand mogen gaan.
Dat we Uw Komst met blijdschap mogen verwachten, ook als de omstandigheden
moeilijk of zelfs droevig zijn.
Wij bidden U, dat U ons eensgezind wilt maken.
Dat U ons wilt hebben om met elkaar en samen te leven, met het oog gericht op Uw
komst, met het hart gericht op Uw koningschap, op aarde zoals in de hemel.
En wij willen U loven en danken, zoals Jezus het ons leerde:
Onze Vader, die in de hemel zijt,
Uw Naam worde geheiligd
Uw Rijk kome
Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel.
Geef ons heden ons dagelijks brood
En vergeef ons onze schulden,
Zoals wij aan anderen hun schuld vergeven
En leid ons niet in verzoeking
Maar verlos ons van het kwade
Wij zingen als opmaat naar de zegen: psalm 67 het
eerste vers, en direct na de zegen antwoorden wij met vers 2 en 3 van psalm 67.
(Dus niet met ‘Amen’.)
Zegen:
De gemeenschap met God,
met alle heiligen en elkaar
vervulle Uw harten en gedachten,
Uw doen en laten,
Uw bidden en danken.
Van nu aan tot in alle eeuwigheid.
Zo zegent U God,
Vader, Zoon en Heilige Geest...
Amen.
En dan is er koffie :-))
naar boven |