Voor eerdere diensten klik hier:

Zondag 19 na Trinitstis 10-10-2010 in de Lutherse kerk te Zeist

Organist: de heer T. Buchener. Onder zijn gehoor: 10 à 12 gelovigen.

Wij zijn hier aanwezig in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.
Amen

Onze Hulp is in de Naam van de Heer
die hemel en aarde gemaakt heeft.

Confiteor
Heer, die ons roepen hoort,
hoog in de hemel, en dicht aan ons hart,
verberg U niet om onze zonden.
Verberg U niet om onze lauwheid,
maar hoor ons, als wij vragen om vergeving
en nieuwe kracht. Als wij vragen
om geruststelling en een nieuw begin.
Heer, die de harten kent,
vergeef ons al wat wij misdeden,
en laat ons weer in vrede leven.
Amen

Zo lief had God deze wereld, dat Hij Zijn enige Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft aan het verderf ontkomt, en eeuwig leven hebben mag!

Op deze 19de zondag na Trinitatis zingen we als introïtus: psalm 81: 1, 7, 8, 9
Aan de éne kant een oproep om Gods lof te zingen, maar aan de andere kant een oproep van GodZelf aan ons… Die vinden we in de verzen 7,8,9
Als wij die zingen, spreekt de Heilige door onze eigen stem tot ons hart en tot dat van elkaar. 

Laten we, in vertrouwen op dit Woord, de Heer aanroepen om ontferming met de nood van deze wereld, - die is groot - 
maar laten wij dan ook Zijn naam prijzen, omdat er aan Zijn barmhartigheid geen einde komt!


 

Gebed.

Heer, U vraagt van ons dat we ons houden aan Uw wensen en regels. Het valt niet altijd mee om de naaste lief te hebben, net zo goed als het niet altijd lukt om van onszelf te houden. Wek in ons de liefde en de kracht om U van harte gehoorzaam te zijn, door Jezus Christus, onze Heer. Amen.

Lezing Oude Testament: 2 Koningen 17: 5-7, 24 - 34 
Koning Hosea is aan het bewind in het Noordrijk. Hij is schatplichtig aan koning Salmanasser van Assur, en daar wil hij een eind aan maken. In het geheim denkt hij aan te pappen met de erfvijand Egypte, maar dat komt uit… 
5. De koning van Assur nu trok op tegen heel het land, ja, hij trok op tegen Samaria, en drie jaar lang omsingelde hij (de stad) benauwend.
6. In het negende jaar van Hosea heeft de koning van Assur Samaria ingenomen, en hij voerde Israël (dus het tien-stammenrijk) gevankelijk weg naar Assur. Hij liet ze daar wonen in de (streek) Chalach (Syrisch: aangenaam, Hebr: ellende), en Chaboor (+ sterk), aan de rivier de Gozan, en in steden van de Meden. 
7. Dit geschiedde omdat de Israëlieten hadden gezondigd tegen de Aanwezige hun God, (tegen Hem) die hen had uitgeleid uit Egypte-Angstland, uit de hand van Farao, de koning van Egypte, maar toch vereerden ze vreemde goden.
En dan krijgen we een hele opsomming van wat er allemaal verkeerd ging: offerplaatsen op de hoogten, tempels dus voor die afgoden, ondanks het vermaan van vele profeten, en nog veel erger.
We gaan verder bij vers 24:
24. Nu haalde de koning van Assur onder dwang (mensen) uit Babel en uit Koeta, en uit Ava = Ruïnestad, en uit Fort-Hamath, en Sevarwaim, en hij liet ze wonen in de steden van Samaria, in plaats van de Israëlieten, ja, zij namen Samaria in bezit, en ze gingen wonen in de bijbehorende steden. 
25. Maar wat gebeurt er: aanvankelijk, toen ze daar gingen wonen hadden ze geen enkel respect voor de Aanwezige. De Aanwezige nu stuurde leeuwen onder hen, en die doodden hen aan een stuk door.
26 Toen lieten ze aan de koning van Assur zeggen: de volkeren die U gevankelijk hebt weggevoerd, en die U in de steden van Samaria hebt laten wonen, kennen de regels van de god(en) van het land niet, en die heeft leeuwen op ze af gestuurd. 
Moet U kijken hoe die ze doen sterven, omdat geen van hen de regels kent van de god(en) van het land!
27. Toen gaf de koning van Assur een bevel, en wel: Laat iemand daarheen gaan, een van de priesters die jullie daarvandaan gevankelijk hebben weggehaald, dan gaan ze daar wonen en hij zal ze de regels van de god(en) van het land onderwijzen.
28. Zo ging een van de priesters die ze gevankelijk hadden weggevoerd uit Samaria, wonen in Beth-El, en hij onderwees ze, hoe ze de Aanwezige zouden gaan vereren.
29. Ieder volk had (intussen) zijn eigen goden gemaakt, en die hadden ze een plek gegeven in de tempels op de hoogten, die de Samaritanen hadden gemaakt, ieder volk in hun eigen stad daar waar ze woonden. 
30. De mannen van Babel hadden Sukkot Benot gemaakt (loofhutjes voor de meiden), en de mannen van Koet hadden (een beeld van ) Nergal gemaakt, en de mannen van Chamath hadden een Ashima gemaakt. 
31. Die uit Ava, Ruïnestad hadden een Nibchaz gemaakt, en een Tartaq, en die uit Sevarwaim verbrandden hun kinderen in het vuur voor Adramelech (Glorie voor de koning) en voor 'Anamelech, goden van de Sevarwaïm. 
32. Nu was het wel zo dat ze de Aanwezige vereerden, maar ze stelden zich overal vandaan priesters aan op de hoogten, en die waren voor hen aan het werk in de tempels op de hoogten.
33. De Aanwezige vereerden ze wel, maar hun goden dienden ze volgens de regels van de volkeren waaruit ze waren weggehaald. 
34. Tot op de dag van vandaag handelen ze volgens hun oude regels, maar ze vereren de Aanwezige niet (meer). En ze handelen ook niet volgens de hun (opgelegde) wetten en regels of het onderricht en het gebod dat de Aanwezige als bevel had gegeven aan Jacob, toe Hij deze zijn naam Israël gaf… 
(Tja, dat kan dus nooit goed gaan…)

Het gaat dan ook niet goed. Uit de lezing blijkt hoe we ons vertrouwen moeten stellen op de God van Abraham, Izaäk en Jacob, de God van Jezus. Ons lied is uit Tussentijds nummer 150, dat is een bewerking door Willem Barnard van psalm 130. Mijn ogen zijn gevestigd op God, of Hij mij redt. Mijn hart, hoezeer onrustig, heb ik op Hem gezet...

Met de schrijver van psalm 138 belijden en smeken wij: 
Halleluja! Heer, Uw trouw duurt eeuwig. Laat het werk van Uw Handen niet los (psalm 138:8b). HALLELUJA! 

Wij zingen op weg naar het Evangelie: gezang 330 = Lied 315


Het Heilig Evangelie staat bij: Lucas 17: 11 - 19
We zien in deze hoofdstukken hoe de Heer rondtrekt, met de discipelen en hele horden tijdelijke leerlingen en volgelingen, die Hij nu eens vermanend toespreekt, en dan weer een gelijkenis vertelt, om zo Gods geheimenissen hanteerbaar te maken voor gewone mensen, zoals U en ik.
We lezen in Lucas 17: 11 - 19
11. Wat gebeurde er: toen Hij naar Jeruzalem op weg was, ging Hijzelf ook dwars door Samaria en Galilea heen.
12. En toen Hij een of ander dorp bereikte, kwamen hem 10 mannen met melaatsheid tegemoet, die op een behoorlijke afstand bleven staan.
13. Maar ze verhieven hun stem en riepen: 
'Jezus, geëerde helper, heb medelijden met ons!'
14. Hij keek hen aan en zei tegen ze: "Ga op weg en laat je zien aan de priesters." 
En wat gebeurt er: terwijl ze weggingen werden ze (al) gereinigd.
15. Maar één van hen keerde om, toen hij zag dat hij genezen was, terwijl hij luidkeels Gods lof zong.
16. En hij viel met zijn gezicht op de grond neer voor Zijn voeten, terwijl hij Hem bedankte. 
En dàt was een Samaritaan!
17. Maar toen sprak Jezus, en zei: "Zijn ze niet alle tien gereinigd? Waar zijn de negen anderen?
18. Was er dan niemand anders te vinden die terugkeerde om God lof te brengen dan deze allochtoon? (Letterlijk: (ergens) andersgeborene).
19. En Hij zei tegen hèm: "Sta óp en ga heen. 
Je geloof heeft je behouden!"
Zalig die het Woord van God horen en er gehoor aan geven!


In antwoord op Gods Woord willen wij ons geloof belijden:
Wij geloven in God, de Vader, 
Die de hele wereld heeft geschapen,
Die alles in Christus verenigen zal. 
Die wenst dat alle mensen samen leven
als broeders en zusters in een gezin.

Wij geloven in God de Zoon, die mens werd,
stierf....
en in triomf is opgestaan.
en daarbij heel de wereld heeft verzoend met God.

Hij heeft elke muur afgebroken
die ergens scheiding brengt,
elke barrière van ras, cultuur of klasse,
om alle mensen om te vormen tot een Lichaam...

Hij is verheven als Heer boven alles en allen.
De enige Heer op elk terrein van ons leven.

Hij roept op:
Ieder mens apart en de maatschappij,
de kerk en de staat,
om zich te verzoenen, een te zijn, en vrij..

Wij geloven in God de Geest, 
de garantie van Gods komend Koninkrijk,

Die ons kracht geeft
om alle mensen lief te hebben en te dienen,
om te ijveren voor recht en vrede

om te waarschuwen dat God oordeelt over mens en land,
om heel de wereld op te roepen Gods heerschappij te aanvaarden. 
Hier en nu

Dit geloven wij Amen!


Preek
Genade zij u en vrede van God onze Vader en van Jezus Christus, onze Heer, door de Heilige Geest.

Lieve zusters en broeders, gemeente van de Heer.

Vandaag vinden we veel Samaria in onze lezingen. 
Samaria ligt zo'n beetje in het Noordelijk deel van de huidige Westbank, in Jezus' tijd grofweg ten Noorden van Juda en Jeruzalem, en onder Galilea. 
(De gemeente heeft een velletje met verschillende kaarten om op te kijken.)
In de loop van de tijd is de situatie van dit deel van het beloofde land wel heel erg veranderd. 
In de lezing uit 2 Koningen 17 vinden we een stukje geschiedenis, die wat duidelijk maakt van de achtergrond waarom de Joden uit Jezus' dagen liever met een grote boog om Samaria heen lopen. 

Even wat geschiedenis. 
Toen de nakomelingen van Abraham, Izaäk en Jacob door de Heer uit Egypte (waar ze door hongersnood waren gekomen) werden teruggebracht naar het land dat Hij de aartsvaders had beloofd, kreeg iedere stam een eigen plek. Behalve de stam van Jozef, want diens beide zonen: Efraïm én Manasse werden stamvader in zijn plaats. Maar de stam Levi kreeg géén grondgebied, want die was in zijn geheel in dienst van de Heer, en zij woonden in steden die hen waren toegewezen binnen de gebieden van andere stammen. De Levieten waren bestemd voor priesterdienst, dus die bewerkten het land niet, en ze hadden geen kudden. 
Zij hadden maar één levensdoel: de Heer dienen. 
Zo zijn er nu dus 13 stamvaders, en 12 gebieden.

U weet het: op een gegeven moment wordt het een koninkrijk, Saul, David, Salomo… maar dan splijt het rijk al snel in twee delen: het tien-stammenrijk in het Noorden, en het twee-stammenrijk rondom Jeruzalem. Ik citeer Wikipedia:
'Na deze opdeling werden de stammen Juda, Simeon en Benjamin, samen met de Levieten die de tempeldienst verrichtten, bekend onder de naam het koninkrijk Juda, met als hoofdstad de oude hoofdstad Jeruzalem, en werden de inwoners Judeërs genoemd, wat in het Nederlands Joden werd. 
(Dat komt omdat ze in het Grieks ???da??? heetten - dat kwam via het Latijn hier.) Oorspronkelijk waren de Joden (Judeërs) alleen de leden van de stam Juda maar later werd de naam voor alle inwoners van het koninkrijk Juda gebruikt, waarin ook veel leden van de andere stammen woonden, en de afstammeling daarvan.

De overige 10 stammen bleven bekend onder de naam koninkrijk Israël, met de nieuwe hoofdstad Samaria, en werden ook nog altijd Israëlieten genoemd. Waarschijnlijk bleef deze benaming in stand omdat zij ook de grootste groep in bevolkingsaantal bleven. In 722 v.Chr. werd het noordelijke rijk veroverd door de Assyriërs en de meeste inwoners werden weggevoerd naar het Assyrische rijk. Na de wegvoering van de 10 stammen van het koninkrijk Israël verdween de naam Israëlieten naar de achtergrond vergeleken bij die van Judeeërs (Joden). (Veel) later werd Israëliet een synoniem voor Judeër of Jood en verdween het oorspronkelijke onderscheid.' Aldus Wikipedia. 
Maar in de Evangeliën, en vooral dat van Johannes, klinkt die tegenstelling nog wel door. De meeste leerlingen en aanhangers van Jezus kwamen uit Galilea, dat weer ten Noorden ligt van Samaria, en het zijn vooral de machthebbers uit Jeruzalem, en dus die van Judea, de Joden, die Jezus vervolgden en wilden doden. 
Helaas is die nuance in de Christelijke wereld verloren gegaan, met vreselijke gevolgen voor het Godsvolk. 
Maar nu terug naar de lezing. 
Het waren destijds de koningen van het tien-stammen-rijk, het Noordrijk, die nét iets zondiger waren dan die van het twee-stammen-rijk, dan Juda, ook wel Zuidrijk genoemd. Zij trokken zich in hun dagelijks leven niet zoveel aan van de Heer, hun God, die hen uit Egypte naar het beloofde land had gebracht. 
Dat deed Hij niet omdat Hij ze ze zo leuk vond, maar omdat Hij het had beloofd aan Abraham. 
En God heeft de gewoonte Zijn beloften te houden. Altijd. Maar het volk hield zich niet aan de door hun voorvaderen gedane beloften van het Verbond, om de regels van de Heer te gehoorzamen. 
Om voor Hem en door Hem en tot Hem te leven. 

In Beth-El, in het Noordrijk, niet eens zo héél ver van Jeruzalem, was ook een heiligdom gekomen, nadat het rijk van David uit elkaar was gevallen, maar dat was niet wat de Heer had gewild. 
Het tienstammenrijk kerkte daar, en dat ging niet altijd helemaal kosher. 
En koning Hosea lapte de dienst aan de Aanwezige, de God van de vaderen, helemaal aan zijn laars. En daarmee ook alle fatsoen. 
Ondanks het feit dat er keer op keer profeten als Jesaja waren rondgegaan om te waarschuwen dat men anders moest gaan leven, was er niets gebeurd. 
En zo werd eerst de koning gevangen genomen, met het hof, en daarna werd ook de bevolking als gevangenen verhuisd naar het Noorden. Lopend dus, en het ging er zeker niet zachtzinnig aan toe.
En zo betaalt een bevolking voor het feit dat men niet in opstand komt tegen het gezag dat met verkeerde ideeën in het hoofd verkeerde maatregelen neemt, en al helemaal een slecht voorbeeld is.

We zien het vandaag de dag toch ook: banken vallen om, maar bankdirecteuren houden toch wel minstens één optrekje (en een of twee auto's), terwijl veel gewone mensen hun huis kwijt raken omdat ze die bank hadden vertrouwd. En die directeur, of directie. 

Het volk van God is meegegaan met de waan van de dag, ze vond de goden van de Kanaänieten in die nieuwe omgeving van het Beloofde Land wel spannend of chic… 
Iets anders, dat spreekt wel aan, wanneer je eigen godsdienst nooit een zaak van het hart is geweest, maar aan de buitenkant bleef. 
Wanneer een volk zijn regering niet tegen kan houden, kan het er de dupe van worden. Maar het hoeft nog niet mee te doen. Dan kan het zelf op zijn minst bidden voor zo'n regering, en vasthouden aan de goede vormen en normen, die ze van huis uit hebben meegekregen. 
Dat kunnen ze doen, dat mag je verwachten.
Dat verwachtte de Heer zeker van Zijn volk. 
Op zijn minst. 
Tevergeefs.

Het interessante van de lezing van vandaag is dat de mensen uit Babel, en al die andere steden en streken, die naar Samaria waren gebracht, dat inderdaad wèl deden. 

U weet vast wel dat men in die tijd meende dat de goden hoorden bij, vastzaten aan hun grond. 

Alleen de God van Abraham, Izaäk en Jacob stijgt daar letterlijk en figuurlijk bovenuit: Hij is wel verbonden met het Beloofde Land, omdat Hij Zich verbonden heeft met het volk, dat daar moet wonen. Maar Hij is Zelf niet gebonden aan dat land. 
Hij heeft heel de aarde geschapen en heel de wereld is Zijn terrein. (Hij was daarom dus ook in staat om in te grijpen in Egypte, daar konden de goden van dat land niet tegenop.) 

Wanneer de koning van Assur gewoon maar wat bevolkingsgroepen uit zijn eigen rijk deporteert naar Samaria en omstreken, (we kunnen denken aan de Hongaren die onder de Oostenrijkers domweg werden verplaatst of ze wilden of niet, en aan de Sudetenduitsers in onze eigen recente geschiedenis) dan beschikt hij over hun leven, zonder enige aandacht voor hún belang. Het is nuttig wanneer zijn eigen onderdanen daar gaan wonen, anders kon het koninkrijk Juda de lege ruimte wel eens gaan opvullen, en dat was de bedoeling niet. 

Maar zijn bedoelingen en die van Israëls God staan lijnrecht tegenover elkaar. Wel staat de Aanwezige deze koning toe om het Noordrijk te straffen, Hij gebruikt deze koning daarvoor, hoe machtig die ook zelf denkt te zijn. 
Maar de Aanwezige blijft hopen en verwachten dat Zijn kinderen zich weer tot Hem zullen richten, en dan mogen ze terug. 
Bovendien is de wegvoering van het Noordrijk een stevige waarschuwing voor de rest van het volk… Bekeer je, anders zie je wat er gebeurt! 

De vreemde goden die Zijn eigen volk hadden vereerd, waren de Heilige al een doorn in het oog. En dan zouden daar nu vreemde volkeren komen wonen, die nóg minder met Hem hebben? Zeker niet! 

De Leeuw van Juda is één van de namen van God. En Hij stuurt leeuwen af op die arme mensen, die geen verweer hebben. 
Want ook al hebben ze hun eigen godenbeelden niet kunnen meenemen: ze hebben nieuwe gemaakt, en die meteen opgesteld in de oude tempels van de Samaritanen op de hoogten, de bergtoppen, antieke offerplekken voor de goden van de volkeren, die al heel veel vroeger daar woonden. Maar toch: de leeuwen blijven maar doden. Aan een stuk door. Dat is niet normaal.
Daar moet dus een boze god achter zitten.
Natuurlijk de god van die grond. 
Maar hoe ga je daar mee om? 
Hoe houd je die te vriend?
Er gaan boden naar Assur, naar de hoofdstad. 
Het interesseert de koning niet zo, en hij zegt tegen de hovelingen: zorgen jullie er voor dat het wordt opgelost. Stuur er maar een van hun eigen priesters heen, dan kan die ze leren wat de regels zijn. En er gaat een priester heen, kennelijk met zijn gezin, en die gaat in Beth-El wonen. 
Huis Gods betekent dat.
De priester leert de nieuwe bevolking braaf alle voorschriften, de feesten, de sabbat, noem maar op.
En daar proberen ze zich uit lijfsbehoud dan maar aan te houden. Zo respecteren ze Israëls God. 
Maar… intussen blijven ze wél hun eigen goden trouw. Die vereren ze zoals ze dat thuis deden. 
En dat blijven ze doen. Een volslagen mislukt geval van integratie, zou men tegenwoordig zeggen. Maar dat was dan ook niet de opzet.

Zij reageerden zoals God het van Zijn eigen verbondsvolk had verwacht… 

En nóch de wegvoering van het Noordrijk, nóch het voorbeeld dat de nieuwe bewoners daar geven, blijken prikkel genoeg om de bewoners van het Zuidrijk te leren vertrouwen op hun God. 
Op de Leeuw van Juda… 
136 jaar na onze lezing wordt ook het Zuidrijk in ballingschap gevoerd. Twee generaties lang.
Zodat men met een schone lei weer kan beginnen.

Maar als ze eindelijk terugkomen ligt alles in puin, en de bewoners van de streek Samaria, die intussen een eigen mengelmoesje godsdienst hebben, staan hen niet met open armen op te wachten. 
Integendeel! Zij voelen zich er verworteld.

Er is een diep wantrouwen over en weer gebleven.
Officieel belijden ze dezelfde God, maar zoals de Samaritaanse vrouw bij de Jacobsbron al zegt: jullie bidden in Jeruzalem, en wij hier op de Gerizim. 
Bovendien waren de priesters die ze intussen hadden aangesteld, niet genomen uit de Levieten, maar overal vandaan, uit hun eigen volk, en ook dat was schoppen tegen Gods schenen. 

Ik ben hier maar eens uitgebreid op in gegaan, omdat dit toch een achtergrond is van veel dat we lezen in het Evangelie. 
Meestal gaan de Jeruzalem-getrouwe Israëlieten uit Galilea via het grondgebied van Manasse en Gad aan de overkant van de rivier naar Jeruzalem, liever dan door het vijandige Samaria te trekken. 

Jezus kiest er hier in het Evangelie deze keer heel nadrukkelijk voor dat niet te doen. 
Want ook dit gebied hoort bij het land dat de aartsvaderen is beloofd, en ook dit gebied moet horen van het koningschap van God dat nu aanbreekt waar mensen in Jezus een mens van God herkennen. Een mens naar Gods hart en gelijkenis. 
Hij moet het ook hier vertellen, juist hier in Samaria: mensen, bekeer je, want Gods koningschap moet ook hier worden gevestigd. Nu! 

Hoe daar op gereageerd wordt horen we niet in dit verhaal. 
Ergens aan de rand van een dorp komen tien uitgestotenen Hem tegemoet. Ze zijn door het ongeluk, door ziekte, uitstoting, verenigd. Zij weten wél wie ze voor zich hebben. Ze kennen Hem bij name.
En ze verwachten, nu ja, ze hópen wonderlijke dingen van hem. Ze spreken Hem héél beleefd aan. 
Έπιστατα
, waarde meester. Bijstand. 
Zou Hij geen hulp van de Hemel kunnen zijn voor hen? Je kunt het nooit weten…
Έλείσον 
Eleison. Heb medelijden. Ontferm U.
Wij bidden het ook in onze diensten.

Zij zijn buitenstaanders. Letterlijk. 
Gemarginaliseerden, zeggen wij tegenwoordig met een zwaar woord. Ze hebben lepra, melaatsheid, of een dergelijke besmettelijke ziekte, die de huid aantast, en waardoor ze onrein zijn verklaard, buitengesloten van de samenleving. 
En van de dienst aan God.

Op een afstand blijven ze. Dat moet. 
Ze roepen het uit: Eleison! Ontferm U.
En Jezus overbrugt die afstand.
Hij geeft ze een bevel. Een opdracht. 
'Ga naar de priesters en laat je zien'. 

Dat was het voorschrift voor hen die waren genezen van een dergelijke ziekte. Dan moesten de priesters hen héél zorgvuldig nakijken, ze moesten gewassen worden, hun kleren werden verbrand, er moesten offers gebracht worden, en dan konden ze weer opgenomen worden in de menselijke samenleving, en dan konden ze ook weer mee doen aan de dienst aan God. 
Jezus zegt niet: "Goed, Ik genees je."
Maar Hij zegt: ga alsof je al genezen bent
Dat vraagt moed. Moed en geloof.
Misschien draaien ze zich teleurgesteld om, of met de moed der wanhoop, maar wanneer ze op weg gaan, dan kriebelt het. Dan geneest de dode huid. 
Dan worden ze weer mens. En ze kunnen haast niet wachten om God te danken! 
Ze rennen zo snel als ze kunnen naar de tempel. Daar is het bevoegd medisch-godsdienstig comité. Daar moeten ze zijn, dat had Hij ook gezegd, die Jezus! Halleluja!

Maar er is er één die zich, luid Gods lof zingend, omdraait, en zich voor Jezus op de grond werpt. 
Hij komt God danken in Jezus, en die officiële erkenning, die komt later wel. 

Voor de andere negen is Jezus een wonderdoener, een man Gods, waar ze straks, als ze gezond verklaard, en terug in hun gezinnen, graag naar zullen luisteren… Ze zullen Hem zeker gaan bedanken.
Maar voor die éne is het anders… hij gelooft. 
Voor hem is God aan het werk waar Jezus is. 
Voor hem is God Aanwezig in Jezus. 
Hij gelooft. 
En dat geloof is zijn behoud.
Dat is heel wat meer dan: het geneest hem.
Het maakt hem een kind van God. 

Waar de mens behouden wordt, daar geneest heel wat méér dan het lichaam. Daar geneest de mens zelf. 
Daar kijkt de mens niet meer naar zichzelf als doel en middel van het bestaan, maar naar God. 

U hebt misschien wel eens gehoord van de dienst der genezing. De kerken gaan daar in Nederland heel voorzichtig mee om, maar het is er wel. 
Er zijn reguliere kerkdiensten, waarin de genezing centraal staat. Heel vaak blijkt dan dat er een innerlijke genezing nodig is, voordat eventueel óók het lichaam kan genezen. En dikwijls is dat dan al niet meer zo belangrijk voor de mensen. 
Omdat hun wezen genezen is. Hun ziel. 
Hun bestaan.

En zo bidden ook wij aan het begin van de dienst om genezing van ons gebroken bestaan: 
Heer, ontferm U over ons, want we komen tekort in alles wat er toe doet. 
In ons wezen. 
We bidden dat vol vertrouwen, en daarom loven en danken we God in één adem door… 
Zo lief had God immers deze wereld, U en U en jou en mij, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft aan het verderf ontkomt, en eeuwig leven hebben mag!

Soms zijn het buitenstaanders die ons er op wijzen waar het om gaat. 
Het was die Samaritaan, die ons wijst op Jezus als God in ons midden. En Jezus wijst dat hier niet àf, integendeel: Hij zegt: "Is alleen deze allochtoon hierheen gekomen om God te loven?" 
Het wonder van de genezing, waardoor uitsluiting insluiting wordt, is immers een teken dat God hier aan het werk is? 
Jezus is, op weg naar Jeruzalem, naar Zijn dood en opstanding, hier op een subtiele manier heel duidelijk over Wie en Wat Hij is. 

Soms zijn het de mensen die wij aan de rand van onze samenleving houden, misschien zelfs aan de rand van ons gemeenteleven, die ons dicht bij God brengen. Zij kunnen ons in hun anders zijn, in hun ongeluk, hun zwak zijn, op de weg naar God toe brengen. 
Dat is omdat wij er door hen aan kunnen en moeten denken, dat Jezus geen verschil maakt. 
Dat voor Hem ieder mensenleven, hoe gevreesd of geminacht ook door anderen, kostbaar is. 
Kostbaar genoeg om Zijn bloed voor te vergieten. Zoveel houdt Hij van U, van ieder die hier is, van ieder die hier had moeten zijn, van allemaal.

Omdat Hij regelrecht van God komt. 
Omdat Hij Gods mens-geworden liefde is. 
Wie dat gelooft, zal Hem daarin willen volgen.

En wie het probeert zal al bij de eerste paar stappen behouden worden. 
God zij geloofd! Amen!

Muziek

Omdat Willem Vogel gister overleden is, die van groot belang is geweest voor de (Lutherse) kerkmuziek, willen we nu zingen: gezang 301. U zult zien dat het ook gaat over de ballingschap. Volgens de organist duurt het zingen van alle verzen maar 3 minuten, dus die tijd kunnen we er zeker wel voor nemen, in dankbaarheid voor dit leven.

Gezang 301. (Let wel: er zitten variaties in de melodie van de volgende verzen.) = lied 713


Zo rijk als wij gezegend zijn met liefde, kennis van God, en goede gaven, zo rijk mogen wij tot een zegen zijn voor anderen.
Nu in de collecte, de komende tijd voor de mensen om ons heen
Na het gebed over de gaven zingen wij: Wij zijn geroepen tot het feest van Sytze de Vries. Misschien kan mijnheer Buchener de melodie onder de collecte spelen, dan wennen we er meteen aan.

Collecte

Gebed over de gaven

Heer God, wat wij hebben verdiend, wat wij hebben gekregen, is uit Uw genade. Daarom kunt U er over beschikken, zoals U kunt beschikken over onze tijd, liefde en aandacht. Dat het allemaal tot zegen mag zijn door Uw genade. Wijs ons in dit alles de weg om Jezus' wil… Amen.

Lied: wij zijn geroepen tot het feest...

 
Hij zoekt waar wij verscholen zijn, en kiest ons tot Zijn bruid, 
Hij kust ons tot Zijn geesteskind, 
beademt ons met lentewind. Ons hart gaat naar Hem uit. 
Zing van de liefde, sterk als de dood!
Goddelijk vuur, wees ons dagelijks brood.


Voorbeden:
Grote en machtige God, Heer in de Hemel, Schepper van alles wat er is…
wij danken U dat Jezus is gekomen om ons te leren dat U een liefhebbende Vader bent…
Hij heeft het niet alleen verteld, zoals de profeten al deden, maar Hij heeft het ook laten zien, en daar danken we U zo voor. 
Ook om de Heilige Geest, die Uw Liefde aan ons allemaal wil doorgeven. Die ons doorademt met Uw Woord en Aanwezigheid. Heer, dat is geweldig, en we danken U uit de grond van ons hart dat we het mogen weten, en dat we het elkaar mogen vertellen, met elkaar mogen delen.
Juist daarom bidden we U voor hen die hier geen idee van hebben. 
We bidden U dat U ons het hart en de ogen opent voor Uw aanwezigheid in ons leven, waar we die niet altijd vermoeden, maar we bidden ook, dat U ons de moed wilt geven om van U te getuigen.
Vast te houden aan U, ook als de omgeving vijandig is. Als het leven moeilijk is, en als we leeuwen en beren op onze weg vinden. Dat we dan tóch trouw mogen blijven aan U, zoals de inwoners van Babel en die andere steden ondanks de rampen die zich in hun leven voltrokken, trouw bleven aan hun goden. Kyrië Eleison. Heer, ontferm U.

Heer, wij danken U dat wij gezond genoeg zijn om hier vandaag aanwezig te zijn. Er zijn er genoeg die hier niet kunnen zijn. Sommigen om prettige redenen, vacantie, verblijf elders, we missen hen, en we bevelen hen in Uw aandacht aan, maar er zijn er ook die hier niet kunnen zijn door ziekte, door ouderdom, door zwakte. 
Vandaag bidden we voor Edwin Fredriks, die ziek was, maar weer opknapt, voor mevrouw Agema, wij danken U dat het weer goed gaat, maar ze moet voor controle naar de specialist, en we bidden dat U daar bij wilt zijn… 
maar heel in het bijzonder bidden we U voor juffrouw Van Nooten, die moest worden opgenomen in het brandwondencentrum in Rotterdam, met letsel aan haar beide handen en een been, en die voor grote problemen staat wat haar naaste toekomst betreft. 
Heer, wil genezen naar lichaam en ziel.
Dat bidden we U voor haar, voor hen, maar ook voor allen in de gemeente en in onze eigen kring, die zijn aangetast door ziekte, of door het leven. 
U kent ze, U weet wat ze nodig hebben. 
Heer, wees helend en heilzaam aanwezig. 

Voor de regeringen wereldwijd willen we bidden.
Zij hebben een grote invloed op de levens van miljarden mensen. Niet iedereen heeft de vrijheid om zijn of haar mening te uiten, om bezwaar te maken, of om te bidden… Daarom bidden wij U hier voor alle regeringen om wijsheid en liefde, om de Heilige Geest, of ze Haar nu kennen of niet. 
Inspireer hen tot daden van zelfverloochening. 
Help hen, dat zij niet trachten zichzelf te dienen, maar de anderen, zoals Jezus ons leerde en voordeed, Hij die ons ook leerde bidden: 

Onze Vader, die in de hemel zijt,
Uw Naam worde geheiligd

Uw Rijk kome
Uw Wil geschiede, op aarde zoals in de hemel.

Geef ons heden ons dagelijks brood

en vergeef ons onze schulden,
zoals wij aan anderen hun schuld vergeven;

en leid ons niet in verzoeking
maar verlos ons van het kwade!


Ons slotlied is TussenTijds 112 = Lied 414
 
Zegen:
Gods zegen draagt ons door dood en doop heen naar het leven in eeuwigheid.
Gods Geest geeft ons de woorden van eeuwig leven in de mond, en de moed in ons hart om die te spreken.
Gods geliefde Zoon gaat aan onze zij, wanneer we hier vandaan gaan.

Zo zijn we dan gezegende mensen, 
in de Naam 
van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.
Amen


Allen:
Lied 961

En toen was er voor de meesten nog een heerlijk kopje koffie, dat werd genoten aan één lange tafel.