Voor eerdere diensten klik hier:

Zondag 13 na Trinitatis 18 september 2011 te Leerdam.  Organist: mevr. C. Hasebos.

Eventuele afkondigingen en inleiding op de dienst.

De kaarsen worden aangestoken.

Wij zijn hier aanwezig in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.  
Amen

Onze Hulp is in de Naam van de Heer              
die hemel en aarde gemaakt heeft.

Heer, vergeef ons al wat wij misdeden
en laat ons weer in vrede leven.
Amen

Zo lief had God deze wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft aan het verderf ontkomt, en eeuwig leven hebben mag!

Ons introïtuslied is TussenTijds 1: 1, 5, 6 = Lied 280


Laten we de Heer aanroepen om ontferming met de nood van deze wereld, - die is groot -
maar laten wij dan ook Zijn Naam prijzen,
omdat er aan Zijn barmhartigheid geen einde komt!



Zondagsgebed:

Heer, wees onze Gids in dit leven, 
door Uw Woord en sacrament,
door Uw Zoon en door Uw Geest,
om Jezus Christus, onze Heer. 

  Amen.

Lezing Oude Testament: Richteren 17 en 18
In het leesrooster staat als mogelijkheid: Richteren 18: 11 – 31, maar het is zo’n aardig verhaal, dat ik het in zijn geheel wil lezen, dat geeft er meer kleur aan. Het is de tijd van de Richteren, dus kort nadat het Godsvolk over de Jordaan is gekomen, en het beloofde land in bezit nam. Maar een centraal gezag is er nog niet. Af en toe wordt er iemand geroepen als een soort opperrechter, vaak een krijgsheer, mensen als Simson, bijvoorbeeld. Richter komt van rechter, maar denk dan niet alleen aan iemand die recht spreekt, maar meer aan iemand die het recht herstelt, en als het moet met geweld. De ark van het verbond bevond zich in een heiligdom inSilo. 30 km boven Jeruzalem.
1  In die tijd leefde er in het bergland van Efraïm een man met de naam Micha.
2  Op zekere dag zei hij tegen zijn moeder: ‘Laatst is er toch elfhonderd sjekel zilver van u gestolen?
U hebt toen in mijn bijzijn een vloek uitgesproken. Dat geld heb ik, ik heb het gestolen.’
‘Moge de HEER je zegenen, mijn zoon, ‘antwoordde zijn moeder.
3  Hij gaf de elfhonderd sjekel zilver aan haar terug, maar zij zei: ‘Ter wille van mijn zoon wijd ik mijn zilver aan de HEER om er een beeld mee te laten beslaan. Hier heb je het geld terug.’
4  Maar hij gaf het weer aan zijn moeder en zij bracht tweehonderd sjekel naar de zilversmid, die er een houten beeld mee besloeg dat in Micha’s huis kwam te staan.
5  Micha had namelijk voor zichzelf een heiligdom ingericht. Hij had een priestergewaad en verschillende godenbeeldjes laten maken en een van zijn zonen als priester aangesteld.
6  In die tijd was er geen koning in Israël; iedereen deed wat in zijn eigen ogen goed was.
7   Nu was er een jonge Leviet die verblijf hield in het stamgebied van Juda en in Betlehem woonde.
8  Op zekere dag vertrok hij uit Betlehem om een andere verblijfplaats te zoeken.           
Zijn weg voerde hem door het bergland van Efraïm, langs het huis van Micha.
9  Waar komt u vandaan?’ vroeg Micha, en de Leviet antwoordde: ‘Ik ben een Leviet.     
Ik heb een tijdlang in Betlehem in Juda gewoond en nu zoek ik elders onderdak.’
10  Toen zei Micha: ‘Kom dan bij mij wonen. Als u mijn raadgever en priester wilt worden, zal ik u tien sjekel zilver per jaar betalen en u van kleding en levensmiddelen voorzien.’ Na enige aarzeling
11  besloot de Leviet bij Micha te blijven.    
Micha behandelde hem als een eigen zoon
12  en stelde hem als priester aan.    
Zó kwam de Leviet bij Micha in huis terecht.
13  Micha dacht bij zichzelf: Nu ik een Leviet als priester in dienst heb, ben ik ervan verzekerd dat ik van de HEER niets dan goeds te verwachten heb.

18:1 Er was in die tijd geen koning in Israël. De stam Dan was nog steeds op zoek naar een eigen grondgebied om zich blijvend te vestigen, want het was de enige stam van Israël waaraan nog geen grondgebied was toegevallen. (Dat is niet helemaal waar: het gebied dat hen was toegewezen lag naast dat van de Filistijnen, die agressief en veel sterker waren, en daarom waren ze vertrokken…)
2 Vanuit hun verblijfplaats tussen Sora en Estaol hadden ze vijf van hun dapperste mannen erop uitgestuurd met de opdracht het land grondig te verkennen. Onderweg kwamen ze door het bergland van Efraïm, waar ze bij het huis van Micha overnachtten.
3  Daar viel hun het accent van de jonge Leviet op. Ze gingen naar hem toe en vroegen hem: ‘Hoe bent u hier zo terechtgekomen?        
Wie heeft u hierheen gehaald en wat doet u hier?’
4  Hij vertelde hun van Micha’s aanbod. ‘Hij heeft me in dienst genomen’, zei hij, ‘en nu ben ik zijn priester.’
5  Toen vroegen de Danieten: ‘Wilt u dan God voor ons raadplegen en Hem vragen of onze tocht iets zal opleveren?’
6  Ga gerust verder, ‘antwoordde de priester.
Uw onderneming is de HEER welgevallig.’
7 De vijf mannen trokken verder, tot ze in Laïs kwamen. Ze zagen dat de bevolking daar een rustig en onbezorgd leven leidde, net als die van Sidon.
Ze hadden van niemand iets te vrezen want ze werden door niemand bedreigd, maar aan de andere kant hadden ze ook geen enkele bondgenoot. Sidon was vér weg.
8 Toen de verkenners terugkwamen bij hun stamgenoten, vroegen díe hun: ‘En, hoe is het jullie vergaan?
9  Laten we meteen ten strijde trekken’, antwoordden ze.  
We hebben een gebied gevonden dat bijzonder geschikt is, dus waar zouden jullie op wachten?
Treuzel niet maar ga erheen en neem het in bezit
.
10 Jullie zullen er een volk aantreffen dat op geen gevaar bedacht is. Het kàn niet anders of God zal jullie dat uitgestrekte gebied, waar werkelijk aan niets gebrek is, in handen geven.’
11 Hierop vertrokken de Danieten uit hun verblijfplaats tussen Sora en Estaol. Het leger bestond uit zeshonderd gewapende mannen.
12  Ze gingen op weg en sloegen hun kamp op bij Kirjat–Jearim in Juda. Daarom wordt die plek sindsdien Machane–Dan (Kamp Dan) genoemd.
Het ligt iets ten westen van Kirjat–Jearim.
13  Van daar trokken ze verder door het bergland van Efraïm. Toen ze langs de plaats kwamen waar Micha woonde,
14 vertelden de vijf die het gebied verkend hadden aan hun stamgenoten dat zich in een van die gebouwen een priestergewaad en godenbeeldjes bevonden, en ook een zilveren beeld.            
Jullie weten dus wat je te doen staat’, zeiden ze.
15  Ze sloegen de weg naar het huis van Micha in, waar de jonge Leviet woonde, en begroetten hem hartelijk.
16 Terwijl de zeshonderd gewapende Danieten postvatten bij de toegangspoort,
17  liepen de vijf verkenners dóór. Ze drongen het huis binnen en namen het priestergewaad en de godenbeeldjes mee, en ook het beeld met het zilverbeslag. De priester stond (dus) met de zeshonderd gewapende mannen bij de toegangspoort,
18  terwijl de vijf het huis van Micha binnengingen en het beeld met het zilverbeslag, het priestergewaad en de godenbeeldjes meenamen.  
Wat móét dat daar?’ riep de priester.
19 ‘Stil’, antwoordden ze. ‘Zeg niets, maar ga met ons mee en word onze raadgever en priester. U kunt toch beter priester zijn voor een hele stam Israëlieten dan voor het huishouden van één man?
20 Daar stemde de priester van harte mee in.
Hij nam zelf het priestergewaad, de godenbeeldjes en het zilveren beeld en sloot zich bij hen aan.
21  De Danieten vervolgden hun tocht; de vrouwen en kinderen lieten ze voorop gaan, samen met het vee en hun andere bezittingen.
22 Ze waren al een flink eind op weg, toen de inderhaast bij elkaar geroepen knechten die bij Micha woonden hen achterop kwamen
23 en tegen hen begonnen te schreeuwen.    
De Danieten draaiden zich om en vroegen aan Micha: ‘Wat is er aan de hand? Waarom hebt u al die mensen op de been gebracht?
24  U hebt de goden gestolen die ik heb laten maken’, antwoordde Micha. ‘Ook mijn priester hebt u meegenomen. Niets heb ik meer over! Hoe kunt u dan nog vragen wat er aan de hand is?
25  Maar de Danieten antwoordden: ‘U kunt maar beter niet zo’n grote mond tegen ons opzetten, want wanneer deze heetgebakerde mannen zich op u storten, is het met u en uw mensen gedaan.’
26  Hierop vervolgden de Danieten hun weg.            
En Micha, die inzag dat hij tóch niets tegen hen kon beginnen, keerde terug naar huis.
27 Zó kwamen de Danieten met de beelden die Micha had laten maken en de priester die bij hem in dienst was geweest, bij Laïs aan. Ze overvielen de inwoners, die een rustig leven leidden en zich van geen gevaar bewust waren, doodden ze allemaal en staken de stad in brand.
28  Er was niemand die de bevolking van Laïs te hulp kwam, want Sidon lag ver weg en ze hadden geen enkele bondgenoot.       
Daarna herbouwden de Danieten de stad, die in de vallei van Bet–Rechob lag, en gingen er wonen.
29  Ze noemden hun stad Dan, naar hun stamvader, een van de zonen van Israël; daarvoor heette die stad Laïs.
30  Ze gaven er het zilveren godenbeeld een plaats, en Jonatan, die een zoon was van Gersom, de zoon van Mozes, werd hun priester. Nà hem bleven zijn nakomelingen bij de Danieten het priesterambt vervullen, totdat de bevolking werd weggevoerd.
31  Zolang het heiligdom van God in Silo bestond, bleef het godenbeeld dat Micha had laten maken bij de Danieten.
Tot hiertoe dit spannende verhaal over mensen die op verschillende manieren vertrouwden op de Heer.

Laten wij zingen: psalm 31: 1 en 6

Epistellezing: 1 Petrus 3: 8 – 12 (Het boek)
Een brief van Petrus aan de vreemdelingen, de niet-Joodse bekeerlingen verweg, over het christelijk leven in staat en kerk. Hij schrijft onder andere:

8 Als wij dit alles samenvatten, betekent dit dat allen één van hart en ziel moeten zijn.    
Leef met elkaar mee en houd van elkaar.
9 Wees vriendelijk en nederig. Vergeld geen kwaad met kwaad; als iemand u beledigt, zeg dan niets lelijks terug, maar wens hem het beste toe.
Wij moeten vriendelijk voor andere mensen zijn; dan zal God ons zegenen.
10 In de Boeken staat: "Wie van het leven houdt en gelukkig wil zijn, moet zijn tong in bedwang houden en geen leugen over zijn lippen laten komen. (psalm 34)
11 Keer het kwaad de rug toe en doe wat goed is. Probeer in vrede te leven; doe daar uw uiterste best voor.
12 De Heer let op de mensen die doen wat Hij wil en Hij luistert naar hun gebeden; maar Hij wil niets te maken hebben met mensen die slechte dingen doen."

Psalmwoord
Loof, dienaars van de Heer, loof de Naam van de Heer. De Naam van de Heer zij geprezen van nu tot in eeuwigheid (ps 113: 1 en 2) Halleluja


Ons lied is gezang gezang 301: 1, 2 en 5 = Lied 713


Het Heilig Evangelie staat geschreven bij: Mattheüs
20: 1 - 16

De Heer Jezus placht moeilijke zaken uit te leggen via verhalen, gelijkenissen. Voordat Hij dit verhaal vertelde vroegen de leerlingen wat hun beloning zou zijn op den duur. Ze hebben immers alles voor Hem opgegeven? De Heer zegt dan dat ze op 12 tronen zullen zitten om de stammen van Israël te richten, en dat ieder die Hem volgt rijkelijk vergoed zal krijgen wat ze om Jezus wil opgeven aan goederen, en dierbare mensen, èn zelfs het eeuwig leven zullen beërven. Maar dat vele laatkomers vooraan zullen staan, en dat oudgedienden soms achteraan komen. Hij vertelt het volgende:

1 Het is met het koninkrijk van de hemel als met een landheer die er bij het ochtendgloren op uittrok om dagloners voor zijn wijngaard te zoeken.
2  Nadat hij met de arbeiders een dagloon van een denarie overeengekomen was, stuurde hij hen naar zijn wijngaard.
3  Drie uur later trok hij er opnieuw op uit, en toen hij anderen werkloos op het marktplein zag staan,
4  zei hij ook tegen hen: “Gaan jullie ook maar naar de wijngaard, de betaling zal rechtvaardig zijn.”
5  En ze gingen erheen.         
Rond het middaguur ging hij er nogmaals op uit, en drie uur later weer, en handelde als tevoren.
6  Toen hij tegen het elfde uur van de dag nóg eens op weg ging, trof hij een groepje dat er nog steeds stond. Hij vroeg hun: “Waarom staan jullie hier de hele dag zonder werk?
7  Niemand wilde ons in dienst nemen, ”antwoordden ze. Hij zei hun: “Gaan jullie ook maar naar de wijngaard.”
8  Toen de avond gevallen was, zei de heer van de wijngaard tegen zijn rentmeester: “Roep de arbeiders bij je en betaal hun het loon uit. Begin daarbij met de laatsten en eindig met de eersten.”
9  En zij die er vanaf het elfde uur waren, kwamen naar voren en kregen ieder een denarie.
10  En toen zij die als eersten waren gekomen naar voren stapten, dachten ze dat zij wel meer zouden krijgen. Maar ook zij kregen ieder die ene denarie.
11  Toen ze die in handen hadden, gingen ze bij de landheer hun beklag doen:
12  Die laatsten hebben één uur gewerkt en u behandelt hen zoals u ons behandelt, terwijl wij het onder de brandende zon de hele dag hebben volgehouden.”
13  Hij gaf een van hen ten antwoord: “Beste man, ik behandel je toch niet onrechtvaardig? Je hebt toch ingestemd met het loon van één denarie?
14  Neem dan aan wat je toekomt en ga.       
Ik wil aan die laatsten nu eenmaal hetzelfde betalen als aan jou.

15  Of mag ik met mijn geld niet doen wat ik wil?
Zet het kwaad bloed dat ik goed ben?”

16  Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten.’
Zalig die het Woord van God horen en er gehoor aan geven!


Credo:  In antwoord op Gods Woord willen wij samen ons geloof belijden:
Met Johannes de Doper:
Zie hier het lam Gods dat de zonden der wereld wegdraagt...
Met Andreas: We hebben de Messias gevonden...
Met Nathanaël:  Meester, U bent de Zoon van God, de koning van Israël...
Met de Samaritanen: Wij weten dat Hij werkelijk de redder der wereld is...
Met Petrus: U bent de Christus, de Zoon van de levende God....
Met Martha: U bent de Christus, de Zoon van God, die in de wereld komt...
Met Thomas: Mijn Heer en Mijn God....
Amen.


Preek
Genade zij u en vrede van God onze Vader en van Jezus Christus, onze Heer, door de Heilige Geest.

soms lijkt het leven moeilijk en oneerlijk Jaren geleden kreeg ik van een van mijn dochters een kaart met de tekst: Soms lijkt het leven moeilijk en oneerlijk. Maar daar is ’n goede reden voor
Op de achterkant stond: …het leven ís niet eerlijk.

Ik moest er aan denken, bij het lezen van het Evangelie, en ook bij het verhaal van Micha.
Die had zich zó uitgesloofd om het de Heer naar de zin te maken, dat hij rekende op een grote zegen.
In plaats van de vervulling van die vloek van zijn moeder.

En nu dit! Het is niet eerlijk!

Terwijl hij zijn moeder toch wél het geld had teruggegeven dat hij van haar had gestolen.
Ja, misschien wel omdat hij had gehoord, hoe zij die dief vervloekte, en omdat hij bang was dat die vloek uit zou komen. Dat zou best kunnen.
Dus bracht hij het geld maar terug. Hij zat er een beetje mee. En zijn moeder zat er nu ook mee.
Met het geld en met haar vloek.
Hoe kon ze dat nu goed maken? En dan zegt ze: Ter wille van mijn zoon wijd ik mijn zilver aan de HEER om er een beeld mee te laten beslaan.
Hier heb je het geld terug.’
Maar hij gaf het weer aan zijn moeder terug.
Het is duidelijk dat zij er geen van beiden hun handen aan willen branden, en het Hebreeuws laat de mogelijkheid open dat ze zegt: ik had het al aan de Heer gewijd… en dan heeft Micha het van de Heer gestolen. Ze zitten dus in een lelijk parket, en moeder brengt dan tweehonderd sjekel naar de zilversmid, die er een houten beeld mee beslaat dat in Micha’s huis komt te staan. Misschien heeft ze de rest van het geld wel aan dat beeld uitgegeven. In elk geval is het resultaat dat het wél bij Micha terecht komt. Moeder hoopt dat zo de vloek wordt afgewend van haar zoon.
En Micha, u hoorde het, huurt op een gegeven moment een Leviet in, uit het priestergeslacht dus, die door de Heer bestemd zijn voor de eredienst, en hij denkt dan dat de Heer wel onder de indruk zal zijn van de diensten bij hem thuis, zodat zegen zijn deel moet zijn. En de vloek niet uitkomt.
Helaas, zó werkte het niet.
Moeder en zoon zijn ieder op hun eigen belang uit.
Het is niet hun hart, dat uitgaat naar de Heer.
Meer hun verstand.
En dat zegt straks: het leven is niet eerlijk.

Als ze het hadden overleefd zouden de inwoners van Laïs, de stad die door de Danieten werd ingenomen en platgebrand, ook hebben hebben geroepen dat het niet eerlijk was.
Ze hebben die Israëlieten niets gedaan, en nu worden ze in hun bloed gesmoord, omdat de God van die lui ze beloofd heeft dat ze een plek in dit land zouden krijgen, en omdat de Danieten met die plek niet tevreden waren...
En wij vragen ons dan af hoe het allemaal zou zijn verlopen wanneer de Israelieten om te beginnen niet tegen Gods geboden in waren gegaan, en ze het land vreedzaam in bezit hadden kunnen nemen… zoals de bedoeling was…
Wat zou het lot van de bewoners dàn zijn geweest?
Geen idee, want je kunt de geschiedenis niet terug draaien. Het leven heeft geen knop Undo, geen: Maak ongedaan.
In elk geval hebben de leden van de stam Dan ervoor gezorgd dat er geen Palestijns probleem ontstond: de arme inwoners van Laïs werden vermoord en de stad werd platgebrand.
Daarna bouwden ze een nieuwe stad.
Maar wel een stad met een klein vlekje, dat ze helaas niet hebben weggewerkt: ze stellen de godenbeelden van Micha op – in een of ander heiligdom, en die bleven daar, net zolang als de ark van het verbond in Silo stond. Veel later werd deze naar Jeruzalem overgebracht.
Einde verhaal?
Nee, ook de Leviet heeft redenen ongelukkig te zijn: uiteindelijk wordt ene Jonathan, een kleinzoon van Mozes, als priester aangesteld, en diens nakomelingen bleven daar in dienst totdat de Israëlieten van het Noorden in ballingschap werden gevoerd. Letterlijk staat er: tot het land bloot werd gelegd.
’t Is niet eerlijk.

Heel vervelend, maar God wil graag serieus genomen worden. En afgodsbeelden, daar houdt Hij niet van.
Jacob heeft, voordat hij Israël kon gaan heten, en voordat hij met zijn gezin vanuit het Noorden het land van de belofte binnentrok, deze terafim, deze huisgoden, die zijn vrouwen en knechten hadden meegenomen, laten ophalen en begraven. En via Micha zijn ze terecht gekomen in Dan. Met het grote beeld dat bekleed was met zilver, dat voor de dienst aan God moest dienen. Ze hebben bepaald geen zegen gebracht. 
Dit gebied was het eerste dat in ballingschap werd gebracht, eeuwen later.

De God van Israël wil geen eredienst van hoofd en handen, van regels en offers, maar Hij verlangt allereerst naar een dienst van het hart.
Hij wil een relatie met ons, mensen.
Het gaat Hem niet om de juiste regels, maar om de juiste verhouding. Tussen God en mens, en van daaruit tussen de mensen onderling.

Hij wil met ons leven, met ons optrekken, en als wij daarin tekort schieten wil Hij ons van harte vergeven, ja, Hij wil van alles het beste geven.
Tot Zijn toekomst toe, in de vorm van Zijn Zoon.
Je zoon ís je toekomst, in het denken van die tijd.
En in Jezus laat God ons dus zien, hoe Hij werkelijk àlles voor ons over heeft.           
Zelfs zó, dat Hij in eeuwigheid met ons mensen wil samen zijn.

Dat is nu genade.
Voor ons moeilijk te bevatten, want van huis uit zijn wij niet zo genadig. Om dat te leren moeten we al onze zekerheden los laten, en leven als Jezus. Micha en zijn moeder, de Leviet en de mensen van de stam Dan hadden het daar moeilijk mee.
Die wilden duidelijkheid, zekerheid, een tastbare zegen. En die wilden ze wel afdwingen ook, met omkoperij, gesjoemel, met geweld, desnoods.
En maar denken dat de Heer zal applaudiseren.

Het is vrij makkelijk om er op een afstand naar te kijken en te zien hoe het daar werkt.
Het is veel moeilijker om in je eigen leven een stap achteruit te zetten, en zien hoe het dáár werkt.
Toch is dat wel heel nuttig en nodig van tijd tot tijd.
Want om Gods genade te verkrijgen moet je die willen aanvaarden zoals die ís, en daar moet je dan wel voor open staan.

U hebt gehoord dat de werkers van het eerste uur het èrg oneerlijk vonden zoals het ging. Zij hebben heel de dag gewerkt. Die anderen niet... God echter weet hoe zwaar het kan zijn: eindeloos wachten, en je nutteloos voelen... 

Jezus laat ons in het Evangelie zien dat Gods liefde voor iedereen even groot is. En dat Hij iedereen evenveel wil geven. Of je nu zelf in deze kerk gedoopt bent, of dat je er voor het eerst bent vandaag, of je ouders en voorouders nu brave christenen waren, of dat je in de spiegel kijkend denkt: dat zit niet zo goed met mij…

Luther
heeft het zo kernachtig verwoord: ook als wij in eigen oog zondaar zijn, en juist dán, zijn wij in Gods oog gerechtvaardigd, zonder dat wij er iets voor hebben gedaan.

We hebben het allemaal te danken aan Gods grote liefde, die ons in Jezus tegemoet treedt.  
Jezus, die voor ons is gestorven, en lééft!

Laten we Hem dan volgen zoals Petrus ons dat voorhoudt: dat we allen één van hart en ziel moeten zijn.        
Hij zegt: Leef met elkaar mee en houd van elkaar.

Wees vriendelijk en nederig.

Vergeld geen kwaad met kwaad; als iemand u beledigt, zeg dan niets lelijks terug, maar wens hem of haar het beste toe. Kortom: wij moeten vriendelijk voor andere mensen zijn; dan zal God ons zegenen.

Een nuttige raad uit psalm 34 voegt hij er aan toe: Wie van het leven houdt en gelukkig wil zijn, moet zijn tong in bedwang houden en geen leugen over zijn lippen laten komen.

Keer het kwaad de rug toe en doe wat goed is. En probeer in vrede te leven; doe daar uw uiterste best voor. 
Het gaat er dus om, om duidelijke keuzes te maken!

Nu, daar kunnen we het de komende week wel mee doen. Maar als het lukt, dan zal er vrede in ons eigen leven zijn, en vreugde in de Hemel.

Wees niet bang als het niet meteen lukt.

God is genadig…  

Nee, genade is níet eerlijk.     Het is heerlijk!                         
Het is meer, veel meer dan wij verdienen.

God houdt van ons, van ieder van ons evenveel.  
Laten we dat dan uitdragen en zeg iedere dag tegen jezelf in de spiegel: jij, je mag er zijn! God houdt van je.
Zeg: Ik mag er zijn! 
God houdt van me.

Amen.

Muziek

De Heer heeft Zich aan ons gegeven,
zo willen wij ons aan Hem geven:
met hart en ziel en leven.
In de hoop dat Hij ons en onze gaven aanvaardt tot eer van Zijn Naam,
en dat Zijn liefde er in weerspiegeld moge worden.
Als we zo geven, Zijn we rijk!

Na het gebed over de gaven zingen wij: gezang 217:3
collecte voor kerk en Vredeswerk.
 
Gebed over de gaven
Heer God, wat wij hebben verdiend, wat wij hebben gekregen, is uit Uw genade.
Daarom kunt U er over beschikken, zoals U kunt beschikken over onze tijd, liefde en aandacht.
Wijs ons in dit alles de weg. 
Zegen ons en onze gaven.
Om Jezus' wil… 
Amen.

We zingen: gezang 217:3 = Lied 641:3


Laten we danken en bidden:

Lieve God, Wij willen U aanbidden en danken om alle goede dingen die U ons geeft naar lichaam en geest, en vooral voor de blijde boodschap die we mochten horen. Geef dat het krachtig in ons werkt, en ons een diep begrip geeft van Jezus Christus, die door Zijn dood onze gerechtigheid, door Zijn opstanding ons leven en door Zijn Evangelie onze wijsheid geworden is.

Bron van barmhartigheid, wij bidden U dat U Uw kerk met allen die haar dienen wilt bezielen door Uw Geest, opdat Uw heilig Woord er naar waarheid wordt gebracht.
Dat daardoor geloof en werkzame liefde versterkt mag worden in ons allen.

Zegen allen die geroepen zijn om op hun eigen plek in kerk en samenleving te dienen, en met name hen die worden opgeleid tot het ambt dat de verzoening preekt.

Ook bidden wij U voor zending, en dienst aan de naaste. Voor Israël, Uw volk, en zijn omgeving, om Uw beloften aan Abraham, Izaäk en Jacob, aan Sara, Rebekka, Rachel en Lea... Dat zij tot zegen zijn....

Wij bidden U voor koningin en vaderland, voor allen die macht en verantwoordelijkheid hebben, dat zij die mogen uitoefenen in Uw kracht en wijsheid, opdat gerechtigheid en vrede overal ter wereld moge groeien.

Zegen de opvoeders van de jeugd met liefde, vertrouwen, en gevoel voor humor.

Geef mensen eerlijk werk, en maak ons dankbaar voor het voedsel dat we dagelijks van U krijgen.

Denk in Uw goedheid aan alle mensen in nood, voor de zieken van onze gemeente en in onze families... 

Geef de zieken de gratie zich aan U toe te vertrouwen en troost hen die in rouw gedompeld zijn.

Weer in Uw genade alles van ons af dat leven en geloof bedreigt.

Blijf dan bij ons, in alle voor- en tegenspoed, opdat wij in vreugde voor U leven, in Uw genade sterven en Uw Rijk binnengaan door Jezus Christus, Uw Zoon, met U en de Heilige Geest, waarachtig God, hooggeloofd in eeuwigheid.
Met Jezus en in Zijn Geest willen wij U danken en bidden met de woorden:


Onze Vader, die in de hemelen zijt,
Uw Naam worde geheiligd.
Uw Rijk kome
Uw Wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood
en vergeef ons onze schulden,
gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren;
en leid ons niet in verzoeking
maar verlos ons van het kwade!

Ons slotlied is gezang 437: 1,2 = Lied 834
Na de zegen, zingen we, in plaats van het ‘Amen’ het derde vers. 



Zegen:

De gemeenschap met God, 
met alle heiligen en elkaar
vervulle Uw harten en gedachten, 
Uw doen en laten,
Uw bidden en danken.
Van nu aan tot in alle eeuwigheid.
Amen

U bent de zon van mijn bestaan...