Voor eerdere diensten klik hier:
Zondag 13 na Trinitatis 29-2-2010 in de Lutherse
kerk te Zeist
Organist: de heer J. Lijftogt. Onder zijn gehoor: zo'n 15-18 gelovigen.
Wij zijn hier aanwezig in de Naam van de Vader en
de Zoon en de Heilige Geest.
Amen
Onze Hulp is in de Naam van de Heer
die hemel en aarde gemaakt heeft.
Wij belijden voor de Almachtige God,
dat wij gezondigd
hebben,
gezondigd, in gedachten, woorden en daden…
Het is onze schuld, onze eigen grote
schuld.
Daarom vragen wij God,
de Almachtige,
de Barmhartige, Zich
over ons te ontfermen,
ons al onze zonden
te vergeven
en ons te bevrijden
van alles wat verkeerd is.
Amen
De Almachtige God schenke ons Zijn genade!
Amen!
Zo lief had God deze wereld,
dat Hij Zijn enige Zoon
gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft
aan het verderf ontkomt,
en eeuwig leven hebben
mag!
Ons introïtuslied is nummer 113 uit de
bundel TussenTijds. = Lied 362
Laten we de Heer aanroepen om ontferming met de grote nood van deze wereld,
we worden daar dagelijks mee geconfronteerd,
maar laten wij dan ook Zijn naam prijzen, omdat er aan Zijn
barmhartigheid geen einde komt!
Goede God, wij vluchten
vaak weg voor de werkelijkheid
van Uw Aanwezigheid.
Schenk ons het besef van Uw reddende
tegenwoordigheid, tegen alle schijn van afwezigheid in, door de Geest
van Jezus Christus,
onze Heer. Amen.
Lezing Oude Testament: Psalm 3
3:1 Lied-met-begeleiding van David, tijdens zijn vlucht voor Absalom, zijn zoon.
2. Aanwezige, wat zijn
ze met velen, die het mij moeilijk
maken,
velen die tegen mij in opstand
komen…
3. velen die zeggen, in
tegenstelling tot mijzelf: er is voor hem geen redden
aan bij God.
(Sela = refrein: Aanwezige, wat zijn ze met
velen, die het mij moeilijk maken!)
4. Maar U, Aanwezige,
(bent) een schild om
mij heen, (U) mijn glorie,
en die maken dat ik het hoofd hoog
kan houden…
5. Met eigen stem riep
ik tot de Aanwezige,
en Hij antwoordde
mij vanaf Zijn heilige berg.
Sela: Maar U, Aanwezige, een schild om mij
heen, U mijn glorie, en díe maken dat ik het hoofd hoog kan houden…
6. Ik ben gaan liggen slapen, en ik stond weer op,
want de Aanwezige steunt
mij.
7. Ik ben niet bang
voor de vele
duizenden aan volk
die zich aan alle kanten tegen mij opgesteld hebben.
8. Kom op, Aanwezige!
Breng mij redding,
mijn God, want U
hebt al mijn vijanden al eerder op hun kop gegeven, de tanden
van de booswichten
hebt U kapot gebroken…
9. Van de Aanwezige is
de redding, Uw
zegen over Uw volk.
Sela: Ik ben gaan liggen slapen, en ik stond
weer op, want de Aanwezige steunt mij.
Van een dergelijk vertrouwen spreekt ook ons lied uit TussenTijds 202: 1, 3 =
Lied 792
Het is een gebed voor alle mensen in nood,
dichtbij en ver weg…
Onze Epistellezing is uit de brief aan de Hebreeën
12:18-29. Het Boek
In de brief aan de Hebreeërs wordt het nieuwe verbond
telkens vergeleken met het oude,
en veel beter bevonden. Steeds weer wordt er teruggegrepen
naar verhalen uit de oude boeken,
en dan wordt de huidige situatie
er naast gelegd.
Zo staat er dan ook in de verzen hier voor,
dat de Joden in de woestijn op weg waren naar iets heel tastbaars,
de berg Sinaï,
waar geweldig geluid van donder
en bliksem, aardbevingen
en wat niet al, hen angst
aan joeg. We lezen:
18 U bent niet
oog in oog komen te staan met iets ontzettends
(met laaiend vuur,
diepe duisternis
en gierende wind)
zoals de Israëlieten in de tijd van Mozes,
toen God op de berg Sinaï
Zijn wet gaf.
19 U hebt ook geen luid
trompetgeschal gehoord of de donderende
stem van God. De Israëlieten werden daar zo bang
van dat zij God
vroegen niets meer tegen hen te zeggen.
20 Zij trilden
van angst, omdat God
had gezegd:
"Zelfs een dier
dat de berg aanraakt, moet
sterven."
21 Mozes was zo ontzet
door wat hij zag en hoorde,
dat hij zei: "Ik ben zo bang,
dat ik sta te trillen
op mijn benen."
22 Nee, u staat voor de berg
Sion en voor de stad
van de levende God;
het hemelse
Jeruzalem, waar tienduizenden engelen wonen.
23 U bent gekomen naar een feestelijke
samenkomst van Gods
oudste kinderen, die in het
bevolkingsregister van
de hemel staan. U staat voor God, Die de rechter
van alle mensen
is, en voor de geesten van de mensen die volmaakt
geworden zijn.
24 U bent naar Jezus
gekomen, Die ervoor
gezorgd heeft dat er een nieuw
verbond tussen God
en de mensen kwam.
Hij heeft daarvoor Zijn bloed
gegeven; en Zijn
bloed roept om vergeving
in plaats van om wraak,
zoals dat van Abel.
25 Pas
op dat u God,
Die tot u spreekt, niet de rug toekeert! Want toen de oude
Israëlieten weigerden
te luisteren naar de waarschuwingen
van Mozes, die
namens God sprak, liep
het niet goed met hen af.
Maar als wij niet
willen luisteren naar wat Jezus
Christus zegt, zal het met ons nog veel
slechter aflopen.
26 Toen God
vanaf de berg Sinaï
sprak, denderde
de aarde van Zijn stem. "Nog één keer", zegt Hij
nu, "zal Ik niet alleen de aarde,
maar ook de hemel
laten schudden."
27 Daarmee bedoelt Hij dat alles
wat niet vaststaat,
zal verdwijnen; alles
wat gemaakt is.
Maar alles wat niet aan het wankelen gebracht kan worden, zal blijven.
28 Omdat wij een blijvend
vaderland krijgen,
moeten wij dankbaar
zijn en God dienen
zoals Hij het graag wil,
met eerbied en ontzag.
29 Want onze God is een verterend
vuur.
De Psalmist zingt ons voor: Halleluja!
Loof, dienaars van
de Heer, loof
de Naam van de
Heer!
De Naam van de
Heer zij geprezen
van nu tot in eeuwigheid. (ps 113:1 en 2) HALLELUJA!
Ons loflied is gezang 308 helemaal. = Lied 969
Het Heilig Evangelie staat bij: Lucas 14:
7-14.
Voorafgaand aan dit deel is de
waarschuwing van overheden van Jeruzalem, waarheen de Heer is gekomen om de
feesten bij te wonen, dat Herodes
er op uit is Hem te pakken te krijgen. Hij antwoordt dan dat het correct
is, dat dat gebeurt in Jeruzalem, want dat alle profeten daar gedood
zijn. En Hij treurt over de stad,
die maar niet wil zien waar haar heil
ligt. In de stad wordt Hij op de sabbat uitgenodigd voor een diner, maar het is
een valstrik: ze
willen kijken of Hij op de dag des Heren soms iemand geneest, want dat mag niet,
vinden ze. (Ze hebben ervoor gezorgd
dat er een zieke is!) Natuurlijk geneest
de Heer deze man…
We lezen:
7. Maar de
genodigden
vertelde Hij een gelijkenis,
waarin Hij ze voorhield hoe ze aasden
op de belangrijkste plaatsen
aan tafel, en Hij zei tegen ze:
8. Wanneer U door iemand uitgenodigd zou worden voor een bruiloftsfeest,
ga dan alsjeblieft niet op de belangrijkste
plaats zitten, want stel je voor
dat er iemand door hem uitgenodigd
is, die in hoger
eer staat dan U.
9. En dat hij er aan komt en U
en hem roept en dan tegen U
zeggen zal: ‘Maak plaats voor deze man’, en dan zou U vol schaamte
naar de onbelangrijkste
plaats (moeten) gaan om die in te nemen…
10. Maar als U wordt uitgenodigd,
ga er dan heen en leg U neer
op de onbelangrijkste plaats, zodat, als degene
komt die U heeft uitgenodigd,
hij tegen U zeggen zal: ‘Vriend,
kom veel hoger op’. Dat zal U tot eer
strekken in het oog van allen die met
U aanliggen.
11. Want ieder die zichzelf een ereplaats
geeft, zal vernederd worden, maar
wie zichzelf een nederige
plaats geeft, krijgt een ereplaats.
12. Hij zei ook (iets) tegen hem, die Hem had uitgenodigd: “Wanneer u een maaltijd
aanbiedt of een feestmaal
geeft, vraag dan niet uw vrienden,
uw broers, uw verwanten
of uw rijke
buren, in de verwachting
dat zij u op hun beurt zullen uitnodigen om iets terug te doen.
13 Wanneer u mensen ontvangt,
nodig dan armen, kreupelen, verlamden
en blinden uit.
14 Dan zult u gelukkig
zijn, zij kunnen voor u dan wel niets terugdoen,
maar u zult ervoor beloond
worden bij de opstanding
van de rechtvaardigen.’
Zalig die het
Woord van God horen en er gehoor aan geven!
In antwoord op Gods
Woord willen wij samen ons geloof belijden:
Dat er een God is, die van mensen houdt zoals ze
zijn,
dat wil ik geloven.
Een God die ons gewild heeft en bedacht,
dat wil ik geloven.
Dat Hij hemel en aarde in de hand heeft,
dood en leven,
dat wil ik geloven.
Dat Hij van mij, kleine mens, houdt,
dat wil ik geloven.
Dat God in Jezus mens werd,
dat wil ik geloven.
Een mens die ons leven deelde,
en voor ons stierf op een kruis,
dat wil ik geloven.
Dat Hij opstond uit de dood, als eerste van velen,
dat wil ik geloven.
Dat Hij ruimte voor ons maakt bij God,
dat wil ik geloven.
Dat Gods Geest puur liefde en leven is,
dat wil ik geloven.
Dat Ze ons allen nabij is,
dat wil ik geloven.
Dat Ze ons kracht geeft en moed om te leven,
liefde en waardigheid,
dat wil ik geloven.
Dat we zó kerk zijn, gemeenschap van heil,
dat wil ik geloven.
Om doop en vergeving, genade en toekomst
wil ik geloven
in God die van mij houdt.
Preek
Genade zij u en vrede
van God onze Vader en
van Jezus Christus,
onze Heer,
door de Heilige Geest.
Lieve vrienden,
Wij vinden in onze kerken, wereldwijd, een grote variatie aan Godsbeelden.
En die vinden we binnen onze gemeenten
ook vaak, die variatie is daar dikwijls groter dan je zou verwachten. Het beeld
van God dat we hebben meegekregen in onze jeugd
groeit in de loop van de jaren met ons mee, of van ons af… Soms
komt er niets voor in de plaats, soms iets heel anders…
De manier waarop we tegen God
aankijken, hangt ook direct samen
met de manier waarop wij tegen het leven
aankijken, tegen de ander, tegen onszelf
ook. En dat zit heel diep. Vaak onbenoemd, en daardoor ook moeilijk
te duiden.
Het helpt wanneer je kunt zeggen: als kind zag ik God als een Man
met een witte baard die op een wolk naar ons zat te kijken,
en je altijd kon helpen,
maar nu heb ik wat meer rondgekeken, of wat meer in de bijbel gelezen
of… vul maar in, en nu zie ik God meer als Iemand die… of als een kracht op
de achtergrond, of als… noem maar op…
Wanneer je het kunt benoemen,
heb je meer greep
op je eigen gedachten en op
je motieven om dingen te doen
en te laten, te vinden
en te zeggen.
Als je er niet over nadenkt,
als je het niet benoemt, dan blijft het allemaal schemerig,
en kunnen vage angsten een grote rol
in je leven spelen.
Vooral kinderangsten hebben grote invloed.
Die zijn níet kinderachtig, denk
dat niet, maar ze ontstaan
uit slecht begrepen veranderingen
om hen heen, uit half verstane zinnen,
uit verkeerd gelegde verbanden.
Juist als kinderen een beetje talig
worden, maar het nog niet echt zijn,
krijgen ze nachtmerries, omdat onze oerangsten
de kop opsteken,
en worden verbonden met het dagelijks
leven.
Er zitten slangen
onder je bed, of een krokodil…
Kortom: je voelt je onveilig…
Nu zijn wij hier die leeftijd wel min of meer ontgroeid, maar nog steeds kunnen wij verkeerde
verbanden leggen, en dingen half
begrijpen, met als gevolg dat het leven lastiger
is dan de bedoeling was.
De laatste zinsnede van de epistellezing is een voorbeeld van een zin die
tot misverstanden kan leiden. Daarom wil ik daar eerst even bij stil staan.
Wij moeten God dienen zoals Hij het graag wil, staat daar, met eerbied
en ontzag, want
onze God is een verterend
vuur!
Nu, daar kun je heel wat vreselijke
Godsbeelden aan vastknopen. Zeker als er ook al is gezegd dat de Heer
hemel en aarde zal schudden, zó,
dat alles wat níet vaststaat, zal vergaan…
Dat voelt niet bepaald veilig…
Dan helpt het wel, om eens te kijken in welk verband
zo’n zin eerder is gebruikt.
Want: onze God is een verterend vuur,
is, zoals zo vaak, een aanhaling.
En wel uit Deuteronomium 4: 23-24, waar Mozes
het volk
vermaant de wet
te onderhouden. Daar staat: 23 Zorg
er dan voor dat u het verbond
dat de HEER, uw God,
met u heeft gesloten niet vergeet door tegen
Zijn gebod in iets af te beelden
en een godenbeeld te maken. 24 Want
de HEER, uw God,
is een verterend vuur, Hij duldt geen
andere goden naast zich.. Die zal Hij dus verbranden!
En in Deuteronomium 9:3, waar het volk op het punt staat de Jordaan
over te steken en het beloofde
land binnen te trekken. Daar wonen ontzagwekkende en strijdbare
stammen. Een deel van het volk is daar doodsbang voor. En dan
staat er: Weet dan heden, dat de
Heer Uw God Zelf voor
U uit gaat als een verterend
vuur. Hij zal hen verdelgen
en voor uw ogen onderwerpen, zo
zult gij in korte tijd hun gebied in bezit
nemen en hen vernietigen, zoals de
Heer tot U gesproken heeft.
Kijk, dan zie je dat het verterende
vuur van de Goddelijke Majesteit niet
gericht is tegen de mens die God dient
en respecteert, maar wel
tegen degenen die íngaan tegen Gods woord en wens.
Die Hem in de weg staan. Nu is dit
alles beeldspraak,
en wel een beeldspraak die is beperkt
door ons mensenverstand en onze
ervaringen. God kan
ons moeilijk iets duidelijk maken in vormen die ons verstand en gevoel te boven
gaan.
Het zegt dus iets over hoe wij God
kunnen beleven, niet over hoe Hij IS.
Je moet God in elk geval niet als vijand
hebben, dat is duidelijk,
maar de vraag rijsr: wanneer ís God
dan je vijand?
Je kunt daar heel verschillend
over denken.
God krijgt nog al vaak
de schuld van dingen die ons of
anderen overkomen, al dan niet
door keuzes die
wijzelf of die anderen hebben gemaakt.
De één kan zeggen: De Heer
heeft gegeven,
de Heer heeft genomen,
de Naam des Heren zij geloofd,
maar de ander hoeft maar ergens enig
onrecht op te merken, of iets dat zij of hij als onrecht ziet, en dan direct
van het geloof afvallen, want God
had toch zeker kunnen en dus
moeten voorkomen
dat zulke dingen gebeuren.
Helaas, God neemt ons
nogal serieus, en grijpt nooit of
maar zeer zelden in wanneer
wij fouten maken.
Ook niet als wij fouten maken in ons denken…
Of… toch?
Jawel, de eeuwen door zijn er telkens weer mensen
gekomen die ons in
opdracht van God herinneren
aan Gods verlangens.
Profeten, die in hun
politieke situatie zeggen: Wees nu eens niet bang,
bekijk het uit een andere hoek, en
vertrouw op God,
die voor je opkomt.
Die als een verterend
vuur voor je uitgaat,
en de problemen uit de weg
ruimt, mits jij maar vertrouwt.
Mits jij maar kijkt naar God
die als een wolkkolom
voor je uitgaat, en als een vuurkolom
achter je is om je te beschermen.
Profeten, of dichters
en dromers, maar ook strijders
en koningen, die
tegen alle menselijke redelijkheid ín, blijven vertrouwen
op God.
Neem nu de psalm van David,
die we vanmorgen lazen.
David bevindt zich in een bijzonder benarde
situatie. Hij is pas de tweede
koning van het rijk, en er is juridisch geen sprake van erfelijk
koningschap. Er
is alleen een belofte
van God, dat als hijzelf zich houdt aan Gods wensen, en als zijn kinderen
dat ook zullen blijven doen, dat dàn de troon binnen zijn
nageslacht zal blijven. Maar nu is Absalom,
een van Davids zoons, tegen hem in opstand
gekomen. Hij kan het allemaal rechtvaardiger, roept hij in zijn
verkiezingspraatjes, en hij is sterker
dan zijn vader, met hem zijn ze veel beter
af. En U weet hoe dat gaat: als je maar hard
genoeg roept, krijg je altijd wel medestanders.
Ik hoef hier geen namen te noemen uit de politiek, die kunt u zelf
wel bedenken.
En niet alleen dat Absalom de jongeren
mee krijgt, ook aan het hof zijn er mensen die wel voor vernieuwing
zijn, en waarschijnlijk denken ze
dat ze – wanneer ze Absalom
gaan steunen – wel een behoorlijke bonus
zullen krijgen.
Het loopt zo hoog op, dat David op de vlucht
moet slaan om het vege lijf
te redden.
Nu kun je je voorstellen, dat hij zijn God, die hem ongevraagd
op de koningstroon heeft gezet,
van alles gaat verwijten.
Maar dat doet hij niet, we hebben het gelezen.
Ook op de vlucht leeft David in
een basis van vertrouwen,
die maakt dat hij rustig
kan gaan slapen, en de volgende
morgen fris
wakker wordt, want de Heer
steunt hem.
Het zijn er wel véél, hè, Heer,
verzucht hij over de mensen die tegen hem opstaan, die hem naar het leven
staan...
Tjonge jonge, wat een boel.
Zo praat je tegen een goede vriend,
tegen je vader, als je daar een
innige band mee hebt.
Zo praat David tegen zijn God,
in wie hij honderd procent
vertrouwen heeft, en
dat in tegenstelling tot de
mensen die zeggen: nou, die David heeft echt niets
meer te verwachten van zijn God.
Het vraagt heel wat moed,
om tegen de algemene opinie over
jezelf in te
gaan.
Als ‘iedereen’ tegen of
over iemand zegt: dat
wordt helemaal niets met hem of haar, dan heeft dat vaak zijn
weerslag op die persoon. Dan moet je al veel
energie en een
sterke wil hebben om te zeggen: ik zal ze eens wat laten zien!
Veel zelfvertrouwen,
of… veel vertrouwen
in God.
David hééft dat vertrouwen. Zelfs zoveel,
dat hij rustig kan roepen: Kom op Heer, doe
er eens iets aan. U hebt mijn vijanden al zo vaak een klap in het gezicht
gegeven, breek ze nu de tanden maar.
U kunt het.
En in dat vertrouwen kan hij ook op de vlucht, ook als zijn leven
menselijkerwijs volkomen onzeker
is, rustig gaan liggen slapen, en
de volgende morgen weer opstaan,
want de Heer stéúnt
hem immers…
We mochten willen dat we allemaal dat vertrouwen hadden.
In de brief aan de Hebreeën zie je ook dat niet iedereen daar even ruim mee
bedeeld is.
Kennelijk is ook daar enige schroom…
Maar de gemeente wordt aangemoedigd
om vol vertrouwen te
naderen tot God, tot
het hemelse feest dat
ons wacht, en vooral tot Jezus,
die door Zijn offerdood ons heeft omgevormd van vijanden
van God tot vrienden
van God.
God is géén vijand van de mens, want zo Zo lief
had God deze wereld, dat Hij Zijn eniggeboren
Zoon gegeven
heeft, opdat ieder die in Hem gelooft
aan het verderf ontkomt,
en eeuwig leven
hebben mag!
Alleen: de mens die deze liefde kent en verwerpt, die geen
belangstelling heeft,
en geen behoefte aan genade en verzoening meent te hebben, díe is hard op weg
een vijand van God te maken.
Gratis komt van gratia, genade, en die is niet goedkoop: wat God ons aanbiedt in
Jezus is een diepe buiging voor
Zijn grote liefde: voor ons.
Dat is het kostbaarste wat iemand zich ook maar kan
indenken.
En je zou wel gek zijn, als je dat niet op waarde wilt schatten. Als je jezelf
belangrijker vindt dan dit aanbod.
Hoe moeten we die zin dan lezen: Wij krijgen een eeuwig koninkrijk en moeten God dienen zoals Hij het graag wil,
staat daar, met eerbied
en ontzag, want
onze God is een verterend
vuur!
Níet als: je kunt maar beter
met je staart tussen de benen doen wat Hij opdraagt, want anders zul je er van
lusten, maar het is een vanzelfsprekende
dankbaarheid voor alles
wat de Heer voor ons doet,
en voor alles wat Hij met vuur
wegneemt dat tussen Hem
en ons wil komen. Natuurlijk
wil je het Hem dan naar de zin maken!
Het Koninkrijk van God, waar sprake van is, dat koninkrijk is
gekomen waar Jezus
wordt herkend en erkend
als het Hoofd van de gemeenschap die in God
gelooft en Hem wil dienen.
In dat koninkrijk wordt Gods wil gedaan op aarde zoals in de hemel.
Of in elk geval proberen we dat.
Als wij bidden: Uw koninkrijk kome waar Uw wil wordt gedaan, dan wijst
dat gebed ons als eersten aan om daar
iets aan te doen.
We erkennen daar immers dat God
recht heeft op onze loyaliteit
en onze dienst.
Heer, vergeef ons al wat wij mis
- deden en laat ons weer in vrede leven, bidden we, dagelijks of
wekelijks in dat verband…
En als we ons nu afvragen hóé we
God het beste dienen, dan is Jezus
daar heel duidelijk
in.
Niet alleen in Zijn voorbeeld
tot op het kruis,
maar ook met Zijn aanwijzingen
voor ons dagelijks leven,
voor ons omgaan met elkaar…
Geen ereplaats
voor ons zelf zoeken, maar nederig
met de ander omgaan. De ander belangrijker
achten dan jezelf, wordt dat in Filippenzen 2:3 genoemd. Wij hadden gister het
voorrecht mee te vieren in een communiteit van fraters van Barmhartigheid, en
daar leefde en ademde men die houding. Het was heel ontroerend.
En quid pro quo, voor wat hoort wat, dat is voor ons ook niet aan de orde. Wanneer
je iets doet voor wie je niets
terug kunnen geven, dàn lijk je op Jezus,
dan ben je een vriendin, een vriend,
een kind van God.
Wie zorgt voor
de armen, de weerlozen,
de achter-gestelden, de
slachtoffers van het natuurgeweld, díe
zal merken dat God
voor hem, voor haar zorgt.
Die kan rustig gaan slapen en vrolijk
weer opstaan, zoals broeder Maarten zou zeggen, ook in slechte
tijden, omdat God voor
ons uitgaat, en ons beschermt.
Hoe dan ook.
Amen.
Muziek
Gods goedheid is groot
en strekt zich uit tot alle mensen,
wij mogen daarin delen
door te doen zoals Hij:
dag aan dag met vriendelijkheid en
aandacht,
genade en geduld…
Nu kunnen we er, als een goed begin,
gestalte aan
geven in de collecte!
Na het gebed over de gaven zingen wij: tt211
Maar nu eerst de collecte!
Collecte
Gebed over de gaven
Heer God, wat wij hebben verdiend,
wat wij hebben gekregen, is uit Uw
genade.
Daarom kunt U er over beschikken,
zoals U kunt beschikken over onze tijd,
liefde en aandacht.
Wijs ons in dit alles de weg. Om
Jezus’ wil… Amen.
Lied tt211 = lied 418
Laten we danken en bidden:
Lieve God, wij danken
U dat U zoveel van ons allen houdt…
wij kunnen er niet bij, wij
begrijpen het niet, maar we willen
U loven en aanbidden,
omdat U het verdient. Wij willen
voor U doen wat we kunnen, en we vragen: leer
ons dag aan dag door Uw Geest
en Haar gaven wat
wij voor U kunnen doen.
Geef ons een open oog voor de naaste,
en zijn of haar noden,
en leer ons in die ander te zoeken
naar sporen van U.
Lieve God, wij hebben zoveel
van U ontvangen, in vrijheid
van geloven, van bewegen
en denken en spreken,
help ons ook garant te
staan voor de vrijheden van anderen,
help ons om van de ander minstens
zoveel te houden als van onszelf.
Lieve God, vanuit onze
veilige en droge
kerk, bidden wij U voor allen
die lijden aan een té natte moesson, en aan de gevolgen van andere
natuurrampen. Maar we bidden ook
voor hen die door oorlogen
of ethnisch geweld
ontheemd zijn, verkracht, mishandeld,
vernederd, rechteloos
en machteloos
gemaakt. Laat ons zien wat
wij eventueel voor hen kunnen doen,
en geef overal mensen
die zich willen inzetten voor hen.
Wij bidden u ook voor allen die hulp
bieden, hier en elders, waar dan ook. Wil hen sterken
en op de been houden, wil hun geloof
en vertrouwen
telkens eer aanblazen en in leven houden. Dat
bidden we ook voor onszelf.
Drenk onze levens,
onze zielen dag aan
dag in Uw Liefde, zodat
wij met Uw ogen kunnen en willen
kijken naar al wat en al wie
om ons heen zijn.
Wij danken en bidden U voor de fraters die gister en vandaag hun jubilea mogen
vieren. Doe ook door hen allen
Uw koninkrijk komen.
Voor onze zieken bidden we, voor Carolina, die het zo zwaar heeft, voor Reinie,
die haar beste vriendin moet missen door een vreselijk ongeluk, voor hen in onze
gemeente en onze families die vrezen voor medisch onderzoek en de uitslag er
van. Hun leven leggen we in Uw Hand. Wil ook hen steunen...
En samen bidden we het gebed dat
Uw Zoon, onze Heer, ons heeft leren bidden:
Onze Vader in de hemel,
laat Uw Naam geheiligd worden,
laat Uw Koninkrijk toch komen
en Uw Wil worden gedaan
op aarde zó als in de hemel.
Geef ons steeds weer het brood
dat wij dagelijks behoeven.
Vergeef ons onze schuld,
zoals ook wij vergeven
wie ons iets schuldig was.
En breng ons in beproeving niet,
maar red ons uit de greep van alle kwaad.
Ons slotlied is gezang 44: 1 en 2 = lied
704
Na de zegen, zingen we, in plaats van het ‘Amen’ vers 3
Nu de eerste twee verzen.
Die eeuwig rijke God moge ons reeds in dit leven
een vrij en vrolijk hart en milde vrede geven.
Die uit genade ons behoudt te allen tijd,
is hier en overal een helper die bevrijdt.
Zegen:
Allen:
God moge zijn in mijn hoofd
en in mijn begrijpen:
God moge zijn in mijn ogen
en in mijn kijken:
God moge zijn in mijn mond
en in mijn spreken:
God moge zijn in mijn hart en in mijn denken:
God moge zijn in mijn einde en
mijn vertrekken.
Voorganger:
Zo zegene U God
de Vader, de Zoon
en de Heilige Geest.
Amen
Allen:
Lof, eer en prijs zij God die troont in 't licht...